e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
glasgordijn gordijn: gordijn (Neeritter) Dun gordijn van gaas of andere fijne stof, dat vlak voor het raam hangt (gordijn, glasgordijn, vitrage) [N 79 (1979)] III-2-1
glazenkast buffet: buffet (Neeritter) Kast met opbouw, voor zilver- of glaswerk (buffet, zilverkast, glazenkast) [N 79 (1979)] III-2-1
gleiswerk aardegoed: ē̜rdǝgōt (Neeritter), aardewerk: ē̜rdǝwęrk (Neeritter) Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.] II-8
gleufstaak ezel: ēzǝl (Neeritter), pijpenstaaf: pīpǝstāf (Neeritter) IJzeren staak waarbij in de vlakke bovenzijde een groef of geul ingevijld is. De pinvormig uitlopende onderzijde van het werktuig wordt in het gat van het aambeeld geplaatst. De gleufstaak wordt als ondergrond gebruikt wanneer men in een metalen plaat een geul wil slaan. Zie ook afb. 22. [N 33, 212; N 64, 35b; N 66, 16b] II-11
glijden sleuren: Op het ijs  sleure (Neeritter) glijden [SGV (1914)] III-1-2
glimworm dwaallichtje: dwaalleechtje (Neeritter) glimworm [SGV (1914)] III-4-2
gloed hitte: hitte (Neeritter) Hitte, warmte die van een vurige massa uitstraalt (gloed, hitte, warmte) [N 79 (1979)] III-2-1
goed uit de weg kunnend (een) vlotte: vlǫtǝ (Neeritter) Gezegd van een paard dat goed te been is. [N 8, 64d] I-9
goedaardige droes droes: drus (Neeritter) Een infectieziekte in de keelstreek die vooral jonge paarden aantast. Tussen de besmetting en het uitbreken van de ziekte verloopt ongeveer èèn week. Dan treedt koorts op, gepaard met ontsteking van het neusslijmvlies, waarbij veel slijm wordt afgescheiden, dat na enkele dagen etterig wordt. Typisch voor deze ziekte is de klierzwelling tussen de beide takken van de onderkaak; snel wordt de gezwollen klier dan week, verettert en breekt door. Gewoonlijk verloopt de ziekte goedaardig. [A 48A, 28b; N 8, 89 en 90a; N 52, 15b, 24 en 25; monogr.] I-9
goede vleeskoe klaskoe: klasku (Neeritter) Breedgebouwde en goed in het vlees zittende koe. [N 3A, 141b] I-11