33655 |
akkergrens, grensvoor |
gescheid (zelfst.nw.):
gɛšęi̯t (L321p Neeritter),
scheidvoor:
šęi̯t˲[voor] (L321p Neeritter)
|
De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.]
I-8
|
32837 |
akkersleep, weidesleep |
karbeslag:
kɛrbǝslā.x (L321p Neeritter),
sleep:
slęi̯p (L321p Neeritter),
weisleep:
węi̯[sleep] (L321p Neeritter)
|
Het toestel of werktuig waarmee men de akker en/of de weide sleept. Behalve de sleeptypen die door de afb. 89 t/m 95 worden voorgesteld, werd ook de omgekeerde eg als sleep gebruikt. Zo nodig verzwaarde men die met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. Vaak werd de sleepeg voorzien van berkenrijs, doorn- of braamtakken of prikkeldraad. Men kon deze tussen de egbalken door vlechten, onder de eg vastbinden of achter aan de eg bevestigen. Zulk een sleep gebruikte men vooral om pas gezaaid spurrie-, klaver-en graszaad slepend in de grond te brengen. Soms werd er ook een tarwe- of een aardappelveld mee bewerkt. De omgekeerde eg kon - al dan niet voorzien van rijshout e.d. - ook als weidesleep dienen, voor het slechten van molshopen, het fijner uitsmeren van verspreide mest en ter bestrijding van mosvorming. Men sleepte de akker of de weide soms ook wel met een grote bos berken- of andere takken, die men van voren bijeenbond of - gespreid - tussen twee balken klemde. Voor het ''sleep''-gedeelte van varianten verderop in het lemma zie men het simplex sleep aan het begin. In het lemma ''eg'' vindt men de waarde van het woord(deel ''eg'' resp. ''eg'' verklaard. [JG 1a+ 1b+ 1c+ 1d; N 11, 85; N 11A, 179 + 181b + c; N 14, 81; N 18, 22; N 27, 1a add.; N J, 10; N P, 17 + 18; N Q, 17; A 13, 16b; A 40, 10a + b; div.; monogr.]
I-2
|
23195 |
allerheiligen |
allerheiligen:
allerheilige (L321p Neeritter)
|
Allerheiligen. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
23196 |
allerzielen |
allerzielen:
allerzĭĕle (L321p Neeritter)
|
Allerzielen. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
22335 |
alles kwijt |
keps:
Opm. kwijt = kwiet.
kĕps (L321p Neeritter)
|
kwijt ["alles ~ "bij t knikkeren] [SGV (1914)]
III-3-2
|
18631 |
alpinomuts |
alpino (it.):
alpieno (L321p Neeritter)
|
alpino(muts) [patsj] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18371 |
andere damesschoenen |
bandjesschoen:
met riem over wreef
bêndjesjoon (L321p Neeritter),
begijnschoen:
platte hak met riem over wreef
begiensjoon (L321p Neeritter),
hakkenbandje:
met riem om enkel
hakkebèndje (L321p Neeritter)
|
damesschoenen met hoge of halfhoge hak [N 24 (1964)] || damesschoenen; inventarisatie overige soorten; betekenis/uitspraak [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32786 |
andere eggen |
pin[eg]:
pen[eg] (L321p Neeritter)
|
Dit lemma bestaat grotendeels uit egbenamingen die - vrijwel zonder nadere toelichting - werden opgegeven in antwoord op woordvragen (pineg, spijkereg, beiteleg, worteleg, wenteleg en slede-eg). Voor ''eg'' en ''eg'' zie het lemma ''eg''. [N 11, 72a + c + d + g + i + j; N 11A, 168 + 169a + c + e + f + i + j; div.; monogr.]
I-2
|
19312 |
angst |
angst:
angst (L321p Neeritter)
|
angst [SGV (1914)]
III-1-4
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
genoffel:
-
sjernoffel (L321p Neeritter)
|
tuinanjer [SGV (1914)]
III-2-1
|