e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kalverjuk driebok: dribok (Neeritter) Driehoekig raam om de nek van een kalf. [N 3A, 14f] I-11
kam kam: kamp (Neeritter), toen ich het wol keime ging miene kamp kapot (Neeritter) kam [SGV (1914)] || Kam. Toen ik ’t wou kammen ging mijn kam stuk. [DC 39 (1965)] III-1-3
kamerjas sjamberloek: [Van Dale: sjamberloek (<Hd. < Turks yagmurlyk, regenmantel), kamerjapon voor heren, wijde huisjas met ceintuur]  sjamberloek (Neeritter) kamerjas [sjamberloe] [N 23 (1964)] III-1-3
kamerstoel gemakstoel: gemakstoel (Neeritter) Klein draagbaar gemak in de vorm van een stoel (gemakstoel, kakstoel, kamerstoel, kakkedoor, stilletje) [N 79 (1979)] III-2-1
kamille (alg.) goudsbloem: Gele kamille (Anthemis tinctoria L.)  goudsbloom (Neeritter), kamille: -  kamille (Neeritter), wormkruid: Stinkende kamille (Anthemis cotula L.)  wormkroet (Neeritter) echte kamille [DC 50 (1975)] || gele kamille [DC 50 (1975)] || stinkende kamille [DC 50 (1975)] III-4-3
kamizool kamizool (<fr.): betekenis: gemaakt van laai of molton (?) met mouwen, sluitend met knopen  kamizool (Neeritter) kamizool, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
kammen kammen: keime (Neeritter), kɛm (Neeritter), toen ich het wol keime ging miene kamp kapot (Neeritter) De tanden van het aswiel in wind- en watermolen. De tanden van het aswiel zijn in het algemeen vervaardigd van een harde of taaie houtsoort. Verscheidene zegslieden vermelden dan ook het gebruik van beukehout. In de meeste watermolens was het (houten) rondsel aan het uiteinde van het staakijzer meestal vervangen door een (metalen) kamwiel. De benamingen voor de tanden van dit kamwiel zijn eveneens hieronder opgenomen. Zie ook het lemma ɛstavenɛ.' [N O, 11l; Vds 91; Vds 92; Jan 101; Coe 80; Coe 83; Grof 106; A 42A, 12] || kammen (ww.) [SGV (1914)] || Kammen. Toen ik ’t wou kammen ging mijn kam stuk. [DC 39 (1965)] II-3, III-1-3
kammen van het luiwiel kamradtanden: kamprāttɛnj (Neeritter) De kammen van het luiwiel, die meestal in het verlengde van de straal bevestigd zijn. [N O, 25i] II-3
kamnagels kammenpennen: kɛm`pęnǝ (Neeritter) De pennen waarmee de kammen, die dwars door het aswiel gaan, worden vastgestoken. [N O, 11m] II-3
kantelaaf dag: dāx (Neeritter) De dagzijde van een muuropening, voor zover die vóór een kozijn in het zicht komt. De breedte van de kantelaaf is afhankelijk van de dikte van de muur en de breedte van het kozijnhout. [N 32, 11e; N 55, 149a; monogr.] II-9