e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kletsoor krekkesjool: krękǝšuol (Neeritter), smikkoordje: smekkø̄rtjǝ (Neeritter) Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14] I-10
klezoor kwart steen: kwārt stęjn (Neeritter) Het vierde deel van een metselsteen. Een klezoor kan door de metselaar worden gemaakt door met de troffel een deel van een metselsteen af te slaan. Daarnaast worden klezoren ook in het juiste formaat door steenfabrieken vervaardigd. Ze dienen tot het verkrijgen van een deugdelijk metselverband. [N 31, 19c; monogr.] II-8
kliekje prutsje: prutske (Neeritter) Kliekje, opgewarmde maaltijd (braoj, opstoovertje, prutske?) [N 16 (1962)] III-2-3
klieven kloven: klø̜jvǝ (Neeritter) Hout met een beitel of bijl in de lengterichting doorhakken, zodat het splijt. Zie ook het lemma ɛklievenɛ in de paragraaf over de kuipersvaktaal. Het betreft daar het klieven van stukken boomstam tot duigen.' [N 37, 8; N 50, 15a; N 75, 134a; monogr.] II-12
klikspaan klikker: klikker (Neeritter), verrader: verroujer (Neeritter) klikspaan; Iemand die daar een gewoonte van maakt is een ...... [DC 48 (1973)] III-3-1
klink klik: klek (Neeritter) Plaats op de steiger waar een uiteinde van één van de steigerplanken niet voldoende is ondersteund. Daardoor ontstaat het gevaar dat de plank opwipt wanneer men erover loopt. [N 32, 4; monogr.] II-9
klinkhamer klinkhamer: kleŋkhāmǝr (Neeritter) Hamer voor klinkwerkzaamheden. Volgens verschillende zegslieden wordt als klinkhamer vaak een bankhamer gebruikt. Dit type hamer heeft een kop van staal en een houten handvat. Het gewicht ligt rond de 1,3 kg. De pen aan de kop van de hamer wordt gebruikt om de klinknagelkop te vormen, de vlakke baan voor het slaan op de ophaler en dopper. Zie ook afb. 178 en de toelichting bij de lemmata "bankhamer", "ophaler" en "dopper". [N 33, 64; N 64, 39h; N 66, 6h; monogr.] II-11
klisklezoor halve smalle steen: halǝvǝ smālǝ stęjn (Neeritter) Metselsteen die op zijn platte kant in de lengte doormidden is gehakt. Zie afb. 28. Zie voor het woordtype papenkul ook RhWb (VI) kol. 648 s.v. ɛPfaffenk√∂llɛ: ø̄̄die H√§lfte eines der L√§nge nach gespaltenen Ziegelsteines, wobei beide H√§lften quadratische Kopffl√§chen erhalten, in der Maurerspr. Aach-Stdt.ø̄̄' [N 31, 19d; N 31, 19e; monogr.] II-8
kloeken kloeken: klukǝ (Neeritter) Geluid voortbrengen, gezegd van een broedse kip. [N 19, 47; monogr.] I-12
klokhuis kits: kids (Neeritter) klokhuis III-2-3