e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knikkebenen met doorgezakte knie?n lopen: met doorgezakjde knieën (Neeritter) lopen: met doorknikkende knieën lopen [kwakken] [N 10 (1961)] III-1-2
knikker huif: huuf (Neeritter, ... ), met huuve doon (Neeritter) knikker [SGV (1914)] || Knikker. || Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)] III-3-2
knikkeren huiven: #NAME?  huuve (Neeritter), met huiven doen: met huuve doon (Neeritter) Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] || Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)] III-3-2
knikkertermen ootje knikkeren: Opm. = lookske goeaje; ootjen = lookske of ook wel potteke.  ootjen knikkeren (Neeritter), pinnen: (= ootjen knikkeren met 2 knikkers).  pinne (Neeritter), steentje tikken: Opm. hierin namen als loezele van ônger, tôkkes, van bove, verboje, alles seis, in ei stök, kepot, aan, euver.  steinke tikke (Neeritter), stuiven: (= ootjen knikkeren met 4 knikkers).  stuive (Neeritter), tikken: Opm. hierin : spanne, ich kan hum perkske sjète.  tikke (Neeritter) benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] III-3-2
knipbrood afgemaakt: āfgǝmāktj (Neeritter) Brood waarin met behulp van schaar of mes een gleuf is aangebracht. Voor de overige broodsoorten en producten van het bakken zij verwezen naar het deel "Algemene Woordenschat". [N 29, 44b; N 29, 44a; N 29, 43] II-1
knipogen een oogje knippen: en uigske knippe (Neeritter) knipogen [SGV (1914)] III-1-1
knoeien brassen: brasse (Neeritter), slabberen: slabbere (Neeritter) morsen [SGV (1914)] || slabben [SGV (1914)] III-2-3
knoeien, morsen, bevuilen brassen: brasse (Neeritter) morsen [SGV (1914)] III-4-4
knollen uittrekken plukken: plø̜kǝ (Neeritter) In oktober worden de bieten geoogst. Vroeger werden ze met een riek uitgestoken, later met een speciaal stuk gereedschap, zie het lemma Bietenrooier. Het bleef zwaar werk. Het object van het werkwoord is steeds "knollen" zoals in het lemma Knolvoer, Rapen (Coll.). Vergelijk ook het lemma Aardappels Rooien. [N Q, 11a; monogr.; add. uit Goossens 1963, kaart 17] I-5
knolraap, raap reuben: rø̄bǝ (Neeritter), stoppelreuben: stǫpǝlrø̄bǝ (Neeritter) Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20] I-5