21340 |
kramer |
kramer:
krîêmer (L321p Neeritter)
|
kramer [SGV (1914)]
III-3-1
|
33896 |
krampig |
krampig:
krampex (L321p Neeritter)
|
Gezegd van een paard dat kramp in de benen heeft. Vooral als de paarden een tijdje gestaan hebben, zijn ze erg stijf in de achterpoten. Het paard gaat als een haan. Zie ook het lemma ''hanetred'' (7.29). [N 8, 94c]
I-9
|
21342 |
krant |
gazet (<fr.):
gezèt (L321p Neeritter)
|
krant [SGV (1914)]
III-3-1
|
31340 |
krasblok |
krasblok:
kras˱blǫk (L321p Neeritter)
|
Kraspen op een voetstuk. Het krasblok wordt gebruikt wanneer een nauwkeurige aftekening op het materiaal noodzakelijk is. Het krasblok wordt met zijn voet rustend op het werkblad langs het werkstuk geschoven, waarbij de scherpe punt van het werktuig een lijn trekt. Zie ook afb. 72. Het woordtype traskê (Q 5) is merkwaardig. Mogelijk betreft het hier een afleiding van het Franse werkwoord ɛtracerɛ met het Waalse deminutiefsuffix ɛ-kê ɛ(Frans ɛ-quinɛ). Vgl. ook de inleiding van Wld II.5, pag. XV, waar twee vergelijkbare vormen ɛs√ªkêɛ, "storing, dislokatie", eig. "drempeltje" en ɛbeurkêɛ, "tussenschacht", eig. "kleine schacht" worden besproken.' [N 33, 347]
II-11
|
31339 |
kraspen |
kraspen:
kraspɛn (L321p Neeritter
[(in staal)]
),
tekenstift:
tęjkǝnstef (L321p Neeritter)
|
In het algemeen een werktuig waarmee de metaalbewerker de afmetingen van een werkstuk op het plaatmateriaal aftekent. Het bestaat doorgaans uit een spitse stalen of koperen stift die soms in een houten heft gevat kan zijn. Zie ook afb. 71. [N 33, 245; N 64, 82a; N 64, 82c; monogr.]
II-11
|
21031 |
kreeft |
kreeft:
kreeft (L321p Neeritter)
|
kreeft [SGV (1914)]
III-2-3
|
24339 |
krekel |
krekel:
krekel (L321p Neeritter)
|
krekel [SGV (1914)]
III-4-2
|
20708 |
krentenbol |
krentenbol:
krintebol (L321p Neeritter)
|
Krentenbroodje, krentenbol (krintenbol, briosj, krennee, krennie?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20707 |
krentenbrood |
krentenbrood:
krintebroeat (L321p Neeritter),
krentenmik:
krintemik (L321p Neeritter, ...
L321p Neeritter,
L321p Neeritter)
|
brood waarin krenten gebakken worden [N 29 (1967)] || krentenbrood [SGV (1914)] || Krentenbrood (krintemik, kramiek, beezenbrood, rezienemik, lippert, pruukesweg?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21115 |
krentenbroodje |
hanekam:
vijtien cm lang met rozijnen in de vorm van een hanekam (ingeknipt)
hanekammen (L321p Neeritter)
|
verschillende soorten broodjes [N 29 (1967)]
III-2-3
|