18875 |
kreunen |
kreunen:
kreune (L321p Neeritter)
|
kreunen [SGV (1914)]
III-1-4
|
33910 |
kreupel zijn |
(een) kreupele:
krø̄pǝlǝ (L321p Neeritter)
|
[JG 1a; N 8, 62k en 94f]
I-9
|
33831 |
kribbebijter |
kribbebijter:
krøbǝbitǝr (L321p Neeritter)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
34465 |
krielkip |
krieltje:
krilkǝ (L321p Neeritter)
|
Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.]
I-12
|
21343 |
krijgen |
krijgen:
krīēge (L321p Neeritter)
|
krijgen [SGV (1914)]
III-3-1
|
17579 |
kroeshaar |
kroeshaar:
kroeshoar (L321p Neeritter),
ragebol:
ragebol (L321p Neeritter)
|
kroeshaar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
32505 |
krokken |
opbuigen:
op˱bø̜jgǝ (L321p Neeritter)
|
Het ombuigen van de in de bodem gestoken wissen, zodat ze rechtop gaan staan. Voor men de wissen rechtop kan zetten, moeten deze eerst met een krokmes aangeprikt worden. Zie ook het volgende lemma. [N 40, 51]
II-12
|
20120 |
krols |
katerjacht:
kātərjāxt (L321p Neeritter),
loops:
luips (L321p Neeritter)
|
loops, geslachtsdriftig ve kat [N 19 (1963)], [N C (1962)]
III-2-1
|
25010 |
krom, met bochten |
krom:
kroeomp (L321p Neeritter),
krômp (L321p Neeritter)
|
krom [SGV (1914)] || krom (kromp, slom) [DC 35 (1963)]
III-4-4
|
17894 |
krommen, ombuigen |
ombuigen:
ômbuige (L321p Neeritter)
|
ombuigen [SGV (1914)]
III-1-2
|