e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kreunen kreunen: kreune (Neeritter) kreunen [SGV (1914)] III-1-4
kreupel zijn (een) kreupele: krø̄pǝlǝ (Neeritter) [JG 1a; N 8, 62k en 94f] I-9
kribbebijter kribbebijter: krøbǝbitǝr (Neeritter) Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52] I-9
krielkip krieltje: krilkǝ (Neeritter) Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.] I-12
krijgen krijgen: krīēge (Neeritter) krijgen [SGV (1914)] III-3-1
kroeshaar kroeshaar: kroeshoar (Neeritter), ragebol: ragebol (Neeritter) kroeshaar [N 10 (1961)] III-1-1
krokken opbuigen: op˱bø̜jgǝ (Neeritter) Het ombuigen van de in de bodem gestoken wissen, zodat ze rechtop gaan staan. Voor men de wissen rechtop kan zetten, moeten deze eerst met een krokmes aangeprikt worden. Zie ook het volgende lemma. [N 40, 51] II-12
krols katerjacht: kātərjāxt (Neeritter), loops: luips (Neeritter) loops, geslachtsdriftig ve kat [N 19 (1963)], [N C (1962)] III-2-1
krom, met bochten krom: kroeomp (Neeritter), krômp (Neeritter) krom [SGV (1914)] || krom (kromp, slom) [DC 35 (1963)] III-4-4
krommen, ombuigen ombuigen: ômbuige (Neeritter) ombuigen [SGV (1914)] III-1-2