33179 |
kruk, aardappelpoter |
aardappelpin:
[aardappel]pen (L321p Neeritter)
|
Het stuk gereedschap waarmee men de gaten in de grond prikt om er pootaardappelen in te doen. Oorspronkelijk is het een dikke stok met een dwarsgeplaatste kruk aan de bovenkant. Het nadeel van deze stok is dat de grond wordt aangedrukt, hetgeen de groei van de plant niet ten goede komt. Moderne pootstokken hebben onderaan een holle buis waardoor de grond wordt weggehaald. Aardappelen gedijen het best in rulle, losse grond om goed door te schieten en vrucht te kunnen zetten. Zie ook de toelichting in het lemma Aanaarden. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) aardappel het lemma Aardappel. [N 12, 13; JG 1b; monogr.; add. uit N 12, 12]
I-5
|
17749 |
krullen |
krullen:
krölle (L321p Neeritter)
|
krullen [SGV (1914)]
III-1-1
|
18019 |
kuchen |
kuchen:
koche (L321p Neeritter),
kuche (L321p Neeritter)
|
hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)] || kuchen [SGV (1914)]
III-1-2
|
17582 |
kuif |
kuifje:
kufke (L321p Neeritter)
|
kuif [N 10 (1961)]
III-1-1
|
32341 |
kuip |
kuip:
kyp (L321p Neeritter)
|
In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.]
II-12
|
26496 |
kuipband |
kuipband:
kūpbanj (L321p Neeritter
[(id)]
)
|
De ijzeren band om de steenkuip heen. [N O, 19d]
II-3
|
32246 |
kuiper |
kuiper:
kȳpǝr (L321p Neeritter)
|
Vakman die houten kuipen, vaten en tonnen vervaardigt. [A 32, 10; S 20; L 1a-m; L 29, 13; monogr.]
II-12
|
17773 |
kuit |
kuit:
kuut (L321p Neeritter, ...
L321p Neeritter,
L321p Neeritter),
kú:t (L321p Neeritter)
|
kuit [SGV (1914)] || kuit (ve vis) [SGV (1914)] || kuit (wade) [DC 01 (1931)]
III-1-1, III-4-2
|
18545 |
kuitbroek |
kuitboks:
kuutbooks (L321p Neeritter)
|
kuitbroek of kniebroek (vero) waarvan de pijpen juist onder de knieën werden dichtgebonden [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32624 |
kunstmest |
kunstmest:
køns(t)[mest] (L321p Neeritter)
|
Onder kunstmest worden meststoffen verstaan, die - anders dan stalmest, compost, groenmest, gier e.d. - geen organische stoffen bevatten, maar kunstmatig, langs chemische weg bereid zijn. Van de opgesomde woordtypen lijken de meervoudsvormen de veelheid van kunstmestsoorten tot uitdrukking te brengen. Of en waar de woordtypen vette(n) en vreemde vette(n) als enkelvouds- dan wel als meervoudsvormen moeten worden opgevat, kon uit het materiaal niet worden opgemaakt. Met de typen gemengelde stoffen en alle mest ondereen wordt wellicht de zgn. mengmest of samengestelde kunstmest bedoeld, waarin zowel N (stikstof), als P (fosfor) en K (kali) voorkomen. Voorzover met een kunstmestterm uit deze opsomming een bepaalde soort kunstmest wordt (werd) aangeduid, is daarvan achter het nummer van de betreffende plaats melding gemaakt. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zie men het lemma (stal)mest. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2b - 4, 8; JG 2c; N 11, 23 + 24; N 11A, 61; N P, 9 + 10]
I-1
|