e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leunspaan legspaan: lęxspān (Neeritter) De verschuifbare, metalen dwarsbalk waar de draaier met de beitel op leunt wanneer hij deze op het draaiende hout zet. [N 47, 6; N 53, 228b] II-12
leunstoel leunenstoel: lø͂ͅnəstōl (Neeritter), zetel: zetel (Neeritter) Een leunstoel met een hoge brede rug, waaraan soms zijstukken zijn aangebracht (zorg, zorgstoel, zetel) [N 79 (1979)] || leuningstoel [SGV (1914)] III-2-1
leurder kramer: krieëmer (Neeritter, ... ) koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)] || leurder; Hoe werd de man genoemd die dat deed? [DC 48 (1973)] III-3-1
leuren de boer opgaan: Opm. meestal aan de boerderijen, de waren te koop aanbieden.  de boor op gaon (Neeritter), krameren: krieëmere (Neeritter) Inventarisatie uitdrukkingen voor: "op koopmanschap gaan"= erop uittrekken om zijn waren te verkopen? Zo neen, welke andere uitdrukking. Geeft u nauwkeurig de uitspraak aan. [N 21 (1963)] || leuren; Kent u een oud woord voor te voet met de handelswaar langs de huizen gaan van deur tot deur zoals bijvoorbeeld marskramers en ketellappers deden? [DC 48 (1973)] III-3-1
levend vlees onder de huid leven, het -: laive (Neeritter) levend vlees onder de huid [t leeve] [N 10 (1961)] III-1-1
lever lever: laiver (Neeritter), lē̜vǝr (Neeritter) Grote klier waarin onder andere gal wordt afgescheiden. [N 28, 88c] || lever [leevert, lijver, livvere] [N 10 (1961)] I-11, III-1-1
leverworst leverworst: laiverwoost (Neeritter) leverworst [N 06 (1960)] III-2-3
lichaam lijf: lieëf (Neeritter) lichaam [N 10 (1961)] III-1-1
lichaamskracht macht: macht (Neeritter, ... ) lichaamskracht (kracht die een zieke geleidelijk verspeelt) [macht, maacht] [N 10 (1961)] III-1-2, III-1-4
lichaamsvocht gewrichtswater: gevrichtswater (Neeritter), leewater: Bij zwelling door stoot of val.  leiwater (Neeritter) lichaamsvocht (dat zich bijv. in de gewrichten bevindt) [N 10 (1961)] III-1-2