18697 |
losse linnen halsboord |
boordje:
beurdje (L321p Neeritter),
kraag:
kraag (L321p Neeritter)
|
halsboord, losse linnen ~ [beurdje, hemdsband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18699 |
losse manchet |
manchet:
manchette (L321p Neeritter)
|
manchet, los [hemdsband, toet] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33729 |
losse paal met draad |
varen:
vǭrǝ (L321p Neeritter)
|
Losse paal met draad waarmee men de wei kan afsluiten. [N 14, 68c; N 7, 48b; L B 19, 6; A 25, 8]
I-8
|
21218 |
losse plankbrug |
vonder:
vônjer (L321p Neeritter)
|
vlonder (vonder) [SGV (1914)]
III-3-1
|
33395 |
losse voerbak in de varkenswei |
trog:
[trog] (L321p Neeritter)
|
Gewoonlijk worden de varkens binnen gevoerd. Soms echter gebruikte men een losse voerbak voor buiten, in de varkenswei; over deze laatste bak gaat het in dit lemma. Zie voor de fonetische documentatie van (trog) het lemma "varkenstrog" (2.4.3). [N 5A, 61b]
I-6
|
33365 |
losse voerbak voor runderen |
koebak:
kubak (L321p Neeritter),
trog:
trōx (L321p Neeritter)
|
Een losse bak of kuip waarin men het voer aan de koeien voorzet. Bedoeld wordt een bak waar meer dan één rund uit eet (en soms ook drinkt). Waar deze draagbare en ouderwetse bak niet (meer) bekend is, werden benamingen voor de vaste voerbak opgegeven (krib, trog en hun samenstellingen). Oorspronkelijk diende de krib voor het droge voedsel voor runderen en paarden en de trog voor het natte voedsel voor de varkens, maar in de praktijk lopen de termen dooreen. Sommige opgaven betreffen mogelijk ook het vak voor één koe van de in vakken verdeelde voerbak. Vergelijk de lemmata "voer- en drinkgoot" (2.2.14) en "vaste voer- en drink- en voerbak, krib" (2.2.15). [N 5A, 37c; N 18, 130; monogr.]
I-6
|
18317 |
losse zak onder de rok |
smokkeltas:
= smokkelzak, aan de grens wonend werd daar vaka gebruik van gemaakt
smookeltes (L321p Neeritter)
|
tas, losse ~, zak of buidel die onder de rok wordt gedragen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
30083 |
luchtbel |
lochtbel:
lǫx˱bɛl (L321p Neeritter)
|
De luchtbel in de vloeistof van de waterpas. [N 30, 12b; monogr.]
II-9
|
17687 |
luchtpijpen |
loospijpen:
loeospiepe (L321p Neeritter)
|
luchtpijpen [loospiepe] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
31236 |
luchtregelaar |
regelschuif:
rēgǝlšȳf (L321p Neeritter),
schuif:
šȳf (L321p Neeritter),
vormschuif:
vǫrǝmšȳf (L321p Neeritter)
|
De klep, schuif of kraan waarmee men de luchttoevoer uit de luchtleiding naar het vuur toe regelt. In L 290 en L 291 was een luchtregelaar bij een blaasbalg niet gebruikelijk, bij een ventilator daarentegen wel. Zie voor het woordtype foch ook RhWb (II), kol. 696, s.v. Foche: "Schieber im Ofenrohr, der den Luftzug hemmt oder fordert, Regulierklappe. [N 33, 18; N 33, 17]
II-11
|