26051 |
berrie |
ber(ri)g:
bø̜rx (L321p Neeritter),
burrie:
børi (L321p Neeritter),
kaarbalken:
kārbɛlǝk (L321p Neeritter)
|
De hele constructie van de twee berriebalken en de twee berriekalveren. Zie ook afb. 20 en de toelichting bij de lemmata ɛberriebalkenɛ en ɛberriekalverenɛ.' [N O, 46c] || Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20] || Het uit twee balkjes bestaande toestel op de steenkuip waarop of waartussen het kaar rust. Zie ook afb. 82. [N O, 19h; A 42A, 38; Vds 147; Jan 154; Coe 135; Grof 156; N D, 33 add.]
I-13, II-3
|
26052 |
berriebalken |
burries:
børis (L321p Neeritter)
|
De twee lange, zware, horizontale balken onderin de molenromp die van stormeinde naar voorweeg lopen en de standerd tussen zich in sluiten. Zie ook afb. 20. [N O, 46a; A 42A, 98]
II-3
|
26053 |
berriekalveren |
korte burries:
kǫrtǝ børis (L321p Neeritter)
|
De twee korte balkjes die haaks tussen de berriebalken bevestigd zijn; ze omklemmen als het ware de standerd. Zie ook afb. 20. [N O, 46b; A 42A, 99]
II-3
|
20416 |
beschuit met muisjes |
beschuit met muisjes:
beschuut mêt muuskes (L321p Neeritter, ...
L321p Neeritter)
|
Beschuiten met muisjes [N 16 (1962)]
III-2-2, III-2-3
|
20711 |
beschuitbol |
beschuitenbol:
beschuuteböl (L321p Neeritter)
|
Beschuitbollen, éénmaal gebakken en niet doorgesneden (bestelle?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20629 |
beschuitpap |
beschuitenpap:
beschuutepap (L321p Neeritter)
|
Melk met beschuiten (beschuitepap, luiwijvenpap, romme met bestelle?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33166 |
besjes aan de aardappelplant |
bellen:
bɛlǝ (L321p Neeritter)
|
De besachtige groene vruchten die zich uit de bloemen van de aardappelplant ontwikkelen. Vroeger, voordat men pootaardappelen selecteerde uit de eigen oogst, werd uit deze vruchtjes van de plant pootzaad gewonnen. Het lemma bevat alleen meervouden. Bij goesbollen wordt door de zegslieden opgegeven dat ...kinderen deze bollen aan een lange twijg (steken) en dan de bollen zo ver mogelijk weggooien of zwiepen; goezen is "zwiepen". Warnant (1949, 175) vermeldt dit spel ook voor Waals Haspengouw. Het regelmatige voorvoegsel aardappel- of patatte- is hier weggelaten; zie het lemma Aardappel. Zie voor de fonetische documentatie van de varianten voor aardappel, ook datzelfde lemma Aardappel. [N 12, 7; L 32, 14; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
31614 |
beslaghamer, hoefhamer |
hoefhamer:
hōfhāmǝr (L321p Neeritter)
|
Klauwhamer met vierkante of ronde baan, waarmee hoefnagels worden ingeslagen. De klauw van de hamer wordt gebruikt om nagels die in een verkeerde richting gaan, weer terug te trekken. Een hoefnagel verkeerd in de hoef slaan, werd in L 424 ɛvernagelenɛ (varnē9gala) genoemd. Zie ook afb. 231.' [N 33, 61; monogr.]
II-11
|
33607 |
besvrucht, algemeen |
beer:
bîêr (L321p Neeritter),
bîêre (L321p Neeritter)
|
bes [SGV (1914)] || bessen [SGV (1914)]
I-7
|
21471 |
betalen |
over de brug komen:
euver de brök kôôme (L321p Neeritter)
|
Betalen, over de brug komen [afschieten?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|