26665 |
molenkar |
molenkar:
[molen]kɛr (L321p Neeritter)
|
De kar waarmee men zakken graan en meel respectievelijk ophaalt en thuisbrengt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 38r; Vds 267; Jan 259; Coe 237; Grof 265]
II-3
|
25931 |
molennagels |
molennagels:
mø̄lǝnēgǝls (L321p Neeritter
[(handgesmede nagels met zeskante koppen - anderhalve cm breed ook wel kęjl genoemd)]
)
|
Speciaal in molens gebruikte nagels of spijkers. Zie ook het lemma ɛheknagelsɛ.' [N O, 35h]
II-3
|
26664 |
molenpaard |
molenpaard:
[molen]pę̄rt (L321p Neeritter)
|
Het paard voor de molenkar. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 38s; Grof 266; monogr.]
II-3
|
26084 |
molenromp |
toren:
toren (L321p Neeritter)
|
Het stenen, torenachtige bouwwerk waarop de draaibare kap van de Hollandse molen rust; ook de met riet gedekte romp. [N O, 50a; N O, 50b; Sche 22]
II-3
|
26436 |
molenstenen |
maalstenen:
mālstɛjn (L321p Neeritter),
molenstenen:
[molen]stɛjn (L321p Neeritter)
|
De algemene benaming voor de stenen waarmee het graan gemalen wordt. Het woordtype kwernstenen duidt de stenen van een handmolen aan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 17a; N D, 5; Sche 46; Jan 119; Coe 96; Grof 115; monogr.]
II-3
|
26068 |
molentrap |
trap:
trap (L321p Neeritter)
|
De trap aan de voorweeg van de standerdmolen. Zie ook afb. 21. [N O, 48f; Sche 17]
II-3
|
26661 |
molenvat |
vat:
vāt (L321p Neeritter
[(id)]
)
|
Een vat waarmee alle meelzakken op het juiste gewicht worden gebracht. [N O, 38n]
II-3
|
25948 |
molenvolk |
molenvolk:
mø̄lǝvǫlk (L321p Neeritter)
|
Algemene benaming voor het personeel van een molen. [N O, 40h]
II-3
|
34572 |
molenwagen |
molen:
mø̄lǝ (L321p Neeritter)
|
Vierwielige wagen met vaste voor- en zijwanden, waarvan de bak op veren rust. Het voor- en achterstel zijn met elkaar verbonden door middel van twee draagbalken. Het voorste asstel draait gemakkelijk door middel van metalen ringen die op de asbalk liggen. Deze wagen is lichter dan de langwagen, omdat de wielen lichter zijn. [N 17, 43b; N G, 51 + 71a; JG 1d]
I-13
|
25985 |
molenweg |
molenweg:
[molen]wę̄x (L321p Neeritter)
|
De weg die naar de molen leidt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 39e]
II-3
|