19052 |
nieuws |
nieuws:
noets (L321p Neeritter)
|
nieuws [SGV (1914)]
III-3-1
|
19010 |
nieuwsgierig |
nieuwsgierig:
noesjîêrig (L321p Neeritter)
|
nieuwsgierig [SGV (1914)]
III-1-4
|
17724 |
nieuwsgierig kijken |
nieuwsgierig ogen:
noewsgieêrig uige (L321p Neeritter)
|
kijken: nieuwsgierig kijken [blieke, spitsmoele] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18020 |
niezen |
niesten:
neeste (L321p Neeritter, ...
L321p Neeritter)
|
niezen [niese, nieste] [N 10a (1961)] || niezen, proesten [SGV (1914)]
III-1-2
|
30857 |
nijptang |
nijptang:
nīptaŋ (L321p Neeritter)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.]
II-11
|
20752 |
niknak |
niknak:
niknak (L321p Neeritter)
|
Koekjes in de vorm van speelgoedfiguurtjes, voor kinderen (niknak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21401 |
niks waard |
niks waard:
(Det is niks -- ).
wêrt (L321p Neeritter)
|
waard (dat is niets ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
34478 |
nog in het ei zittend kipje |
kuiken:
kȳkǝ (L321p Neeritter)
|
[N 19, 40a]
I-12
|
25560 |
nog niet uitgerezen deeg |
platte deeg:
platǝ dęjx (L321p Neeritter)
|
[N 29, 26a; monogr.]
II-1
|
30213 |
nok |
vorst:
vēs (L321p Neeritter)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|