e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nieuws nieuws: noets (Neeritter) nieuws [SGV (1914)] III-3-1
nieuwsgierig nieuwsgierig: noesjîêrig (Neeritter) nieuwsgierig [SGV (1914)] III-1-4
nieuwsgierig kijken nieuwsgierig ogen: noewsgieêrig uige (Neeritter) kijken: nieuwsgierig kijken [blieke, spitsmoele] [N 10 (1961)] III-1-1
niezen niesten: neeste (Neeritter, ... ) niezen [niese, nieste] [N 10a (1961)] || niezen, proesten [SGV (1914)] III-1-2
nijptang nijptang: nīptaŋ (Neeritter) In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.] II-11
niknak niknak: niknak (Neeritter) Koekjes in de vorm van speelgoedfiguurtjes, voor kinderen (niknak?) [N 16 (1962)] III-2-3
niks waard niks waard: (Det is niks -- ).  wêrt (Neeritter) waard (dat is niets ~) [SGV (1914)] III-3-1
nog in het ei zittend kipje kuiken: kȳkǝ (Neeritter) [N 19, 40a] I-12
nog niet uitgerezen deeg platte deeg: platǝ dęjx (Neeritter) [N 29, 26a; monogr.] II-1
nok vorst: vēs (Neeritter) De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.] II-9