e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

Gevonden: 4545
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bevel bevel: bevel (Neeritter, ... ) bevel [SGV (1914)] III-1-4, III-3-1
bevend schudden met de huid (zich) schudden: šø̜dǝ (Neeritter) Rillen, beven, huiveren, vooral na zware arbeid, bij koude en uit angst. [N 8, 66 en 68] I-9
bewaarplaats van bieten en groenvoer in de stal voerhoek: vōrhōk (Neeritter) De plaats in de stal waar bieten en groenvoeder worden bewaard voor direct gebruik. De grote voorraad bevindt zich buiten de stal. De in de stal bewaarde hoeveelheid is voldoende voor enkele keren voederen. Sommige woordtypen benoemen niet een specifieke opslagplaats voor bieten en groenvoeder, maar duiden in het algemeen de ruimte aan waarin men dit voeder opslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden (voerhuis), (voederij), (voerij) en (voerderij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). [N 5A, 34c] I-6
beweeglijk rondlopen rondvitsen: ronjd witse (Neeritter) lopen: beweeglijk rondlopen [ritse, kwinkeleere] [N 10 (1961)] III-1-2
bewerken van het deeg op de werktafel bewerken: bǝwerkǝn (Neeritter), kloppen: kloppen (Neeritter), slaan: slǭn (Neeritter) De vraagstelling van N 29, 30b was: Welke bewerking ondergaat het deeg hier (op de werktafel): 1. platkloppen. 2. droogwerken. 3. doorslaan, 4. nog andere bewerkingen? Deze vraagstelling heeft de informanten toch wel problemen bezorgd bij de invulling. Woordtypen uit groep 4 en uit groep 1, 2 en 3 die per se iets anders aanduiden dan "platkloppen", "droogwerken" en "doorslaan", zijn naar de desbetreffende lemmata overgebracht. In dit lemma zijn vooral de synoniemen van ..platkloppen", "droogwerken" en "doorslaan" verwerkt. De voorrijs wordt beëindigd door de doorslag. Wanneer het deeg in de trog ligt, wordt het met de hand in stukken verdeeld, die gevouwen en gekneed worden, zodat het grootste gedeelte van het gevormde koolzuurgas en de gevormde alcohol eruit verwijderd worden (Schoep blz. 97). Door de doorslag wordt echter ook de kleefstof weer in aanraking ge-bracht met nieuw, ongebonden water, waardoor de nazwelling van de kleefstof bevorderd wordt. Hierdoor wordt het deeg droger (Schoep blz. 98). [N 29, 30b; N 29, 34; monogr.] II-1
bezem bessem: bē.sǝm (Neeritter), bezem: bēͅsəm (Neeritter) bezem [SGV (1914)] || Het keren van de dorsvloer gebeurt vaak met een bezem vervaardigd uit bremtakken. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 32b en 34b] I-4, III-2-1
bezetwissen vlechtwitsen: vlɛxtwetsǝ (Neeritter) De lange, sterke wissen die men gebruikt om de onderste, verstevigde rand van de mand te vlechten. [N 40, 61] II-12
bezoek bezoek: bezēūk (Neeritter) bezoek [SGV (1914)] III-3-1
bezorgen bezorgen: bǝzø̜rgǝ (Neeritter) Brood thuis bezorgen. Het woordtype "kremeren" duidt op het feit dat het brood niet door de rondbrenger gebakken is maar dat het door een grote bakkerij of broodfabriek geleverd wordt. Een eventueel opgegeven object "brood" wordt niet gedocumenteerd. [N 29, 99a, N 29, 99b; N 29, 100 add.; monogr] II-1
bibberen bibberen: bibbere (Neeritter), bubbere (Neeritter), rijderen: rieëre (Neeritter) beven [rijde, ridde, riere, rijgele, rijere] [N 10a (1961)] || bibberen, bibberen [SGV (1914)] III-1-2