e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onnozele-kinderendag onnozele-kinderen: onnêûzel kinjer (Neeritter) Onnozole kinderen [allerkindere]. [N 06 (1960)] III-3-2
onpaar omp: ômp (Neeritter) onpaar [SGV (1914)] III-3-2
onregelmatig dorsen een koe(tje) en een kalfje (dorsen): ǝn ku ęn ęi̯n kø̜fkǝ (Neeritter) Nu eens hard en dan weer zacht slaan. In de vraag was de suggestie opgenomen: "kalfkes maken; met een kuuske en een kalfke dorsen". Voor de fonetische documentatie van de uitdrukking slaghouden, zie het lemma ''maat houden bij het dorsen'' (6.1.3). [N 14, 14a] I-4
onrijp groen: greun (Neeritter) fruit [onrijp ~ eten] [SGV (1914)] III-2-3
onrijp, onvolgroeid groen: greun (appele)  greun (Neeritter) onrijp [SGV (1914)] I-7
ontbijtkoek, peperkoek peperkoek: paiperkook (Neeritter) peperkoek [N 29 (1967)] III-2-3
ontbost terrein met een schop omwerken omzetten: omzętǝ (Neeritter) Het ontboste terrein met een schop omwerken om de achtergebleven wortels te verwijderen. [N 27, 10a] I-8
ontginnen ontginnen: ontgenǝ (Neeritter) Het in cultuur brengen van woeste grond. [N 27, 5; N 11a, 112; monogr.] I-8
ontginningsploeg heiploeg: hęi̯[ploeg] (Neeritter) De ploeg die men gebruikt voor het in cultuur brengen van woeste grond, zoals bos, heide, enz. Het ontginningswerk werd verricht met de ploeg in L 159a, 320a, 360, P 48, 51, 107a, 108, 175, 178, 222, Q 11, 28, 77, 94b, 162, 156, 170. Blijkbaar was dat geen aparte, maar de gewone, vanouds "ploeg" geheten, enkele ploeg, die men op dit werk kon inrichten. Voor het in cultuur brengen van bos- en heidegrond gebruikte men: de brabander in L 290a, 321a, P 44, 48, 49, Q 39 of brabantse ploeg in L 331; in L 248 een zware brabantse ploeg (vroeger) en de Melotteploeg (later); de enkele ploeg in Q 7, 80; de aanschietploeg in Q 80; de dobbele ploeg in Q 80; de franse ploeg in Q 79a, 80; de wentelploeg in K 358, L 372a; een (oude) Sack''s of Sack''s(e)ploeg in L 163, 165 of Sack''sische ploeg in L 246 en in Q 22 de tweevoorder. Aan het ontginningswerk kwam in Q 14 de cultivator te pas, in Q 22 en 247 de extirpator, in P 45 de rus en in Q 180 de frees. [N 11, 30 + 32c add.; N 11A, 81; N 27, 15] I-1
onvast ter been (zijn) dazelig: dazelig (Neeritter) lopen: onvast ter been [sporrig] [N 10 (1961)] III-1-2