17873 |
oorveeg |
oorveeg:
oearvieg (L321p Neeritter, ...
L321p Neeritter)
|
muilpeer, slag op de kaak [SGV (1914)]
III-1-2
|
19409 |
oorvormig handvat |
handvat:
handvat (L321p Neeritter)
|
Oorvormig handvat van b.v. een kopje, pan, kan etc. (oor, handsvat, handvat) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
32519 |
oorwissen |
oorwitsen:
ōrwetsǝ (L321p Neeritter
[(twee stuks)]
)
|
De wissen waaruit de handvatten worden vervaardigd. Zie ook afb. 278. De respondent uit Sint-Truiden (P 176) merkte op dat men voor de oren van een plukkorf riet uit Indonesië gebruikte. Men betrok dit via Antwerpse handelaren. [N 40, 73]
II-12
|
23198 |
op bedevaart gaan |
bedevaarten:
beeverte (L321p Neeritter)
|
Bedevaart doen [ne gank doon]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
25564 |
op de juiste temperatuur |
juist goed:
jøst gōt (L321p Neeritter)
|
Gezegd van gerezen deeg. Het vocht in het deeg is de warmtebron. Door het vocht te verwarmen brengt men het deeg op de juiste temperatuur. De goede temperatuur is van groot belang voor de kwaliteit van het produkt. Te warme degen zullen droog brood geven, dat spoedig kruimelig wordt, terwijl te koude degen een brood opleveren dat klein van stuk en wreed van scheuring is (Schoep blz. 95). Volgens de informanten van K 359, L 270, en Q 121e was eertijds het bepalen van de juiste temperatuur een kwestie van aanvoelen of voelen met de handen. De goede temperatuur zou volgens de informant van L 269a zijn ¬± 28¬∞C. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 28b; monogr.]
II-1
|
17935 |
op de loop gaan |
op de loop gaan:
oppe luip gōān (L321p Neeritter)
|
op de loop gaan [SGV (1914)]
III-1-2
|
21692 |
op de markt verkopen |
markten:
merjte (L321p Neeritter)
|
verkopen, goederen op de markt gaan ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
17966 |
op de schouder zitten |
op de nek zitten:
bie vaader oppe nak zitte (L321p Neeritter)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17949 |
op de tenen lopen |
op de toppen lopen:
oppe tubbe loupen (L321p Neeritter),
trippelen:
trìppele (L321p Neeritter)
|
lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33218 |
op een hoop gooien |
op een hoop schudden:
ǫp (ęi̯)nǝ hǫu̯p šø̜dǝ (L321p Neeritter),
ophopen:
ǫphǫu̯pǝ (L321p Neeritter)
|
Het uitstorten van de aardappelen in de kuil. [N 12, 29; monogr.]
I-5
|