e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oorveeg oorveeg: oearvieg (Neeritter, ... ) muilpeer, slag op de kaak [SGV (1914)] III-1-2
oorvormig handvat handvat: handvat (Neeritter) Oorvormig handvat van b.v. een kopje, pan, kan etc. (oor, handsvat, handvat) [N 79 (1979)] III-2-1
oorwissen oorwitsen: ōrwetsǝ (Neeritter  [(twee stuks)]  ) De wissen waaruit de handvatten worden vervaardigd. Zie ook afb. 278. De respondent uit Sint-Truiden (P 176) merkte op dat men voor de oren van een plukkorf riet uit Indonesië gebruikte. Men betrok dit via Antwerpse handelaren. [N 40, 73] II-12
op bedevaart gaan bedevaarten: beeverte (Neeritter) Bedevaart doen [ne gank doon]. [N 06 (1960)] III-3-3
op de juiste temperatuur juist goed: jøst gōt (Neeritter) Gezegd van gerezen deeg. Het vocht in het deeg is de warmtebron. Door het vocht te verwarmen brengt men het deeg op de juiste temperatuur. De goede temperatuur is van groot belang voor de kwaliteit van het produkt. Te warme degen zullen droog brood geven, dat spoedig kruimelig wordt, terwijl te koude degen een brood opleveren dat klein van stuk en wreed van scheuring is (Schoep blz. 95). Volgens de informanten van K 359, L 270, en Q 121e was eertijds het bepalen van de juiste temperatuur een kwestie van aanvoelen of voelen met de handen. De goede temperatuur zou volgens de informant van L 269a zijn ¬± 28¬∞C. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 28b; monogr.] II-1
op de loop gaan op de loop gaan: oppe luip gōān (Neeritter) op de loop gaan [SGV (1914)] III-1-2
op de markt verkopen markten: merjte (Neeritter) verkopen, goederen op de markt gaan ~ [N 21 (1963)] III-3-1
op de schouder zitten op de nek zitten: bie vaader oppe nak zitte (Neeritter) rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)] III-1-2
op de tenen lopen op de toppen lopen: oppe tubbe loupen (Neeritter), trippelen: trìppele (Neeritter) lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)] III-1-2
op een hoop gooien op een hoop schudden: ǫp (ęi̯)nǝ hǫu̯p šø̜dǝ (Neeritter), ophopen: ǫphǫu̯pǝ (Neeritter) Het uitstorten van de aardappelen in de kuil. [N 12, 29; monogr.] I-5