| 18170 |
pak, kostuum |
kostuum:
kustuum (L321p Neeritter),
pak:
ein noe pak (L321p Neeritter),
pak (L321p Neeritter, ...
L321p Neeritter,
L321p Neeritter)
|
Je moet een nieuw pak kopen. [DC 41 (1966)] || kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)] || pak [SGV (1914)] || pak [een nieuw ~] [SGV (1914)]
III-1-3
|
| 24293 |
paling, aal |
aal:
oal (L321p Neeritter, ...
L321p Neeritter)
|
aal [SGV (1914)] || paling [SGV (1914)]
III-4-2
|
| 25402 |
pan of ketel met het hete gietwater |
tuit:
tø̜jt (L321p Neeritter)
|
In het stenen fornuis waarin de boerin vroegende was kookte, wordt water verhit. Met een pan, ketel of emmer schept men hieruit heet water dat dan over het varken wordt gegoten. Beschikt men niet over een dergelijk fornuis, dan wordt het water in ketels e.d. op de kachel of een gewoon keukenfornuis verwarmd. [N 28, 20]
II-1
|
| 30223 |
panlatten |
pannenlatten:
panǝlatǝ (L321p Neeritter)
|
De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.]
II-9
|
| 19434 |
pannen schuren |
schuren:
schuren (L321p Neeritter)
|
Vlekvrij maken van b.v. pannen door te schuren b.v. met zand (schuren, schrobben) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
| 20700 |
pannenkoek |
koek:
kook (L321p Neeritter)
|
Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 20699 |
pannenkoekenbeslag |
koekendeeg:
kokendeig (L321p Neeritter)
|
Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
| 19443 |
pannenlap |
kwezeltje:
kwezelke (L321p Neeritter)
|
lap waarmee men hete voorwerpen van het vuur neemt (kwezel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 30474 |
pannenstrijker |
pannenmes:
panǝmɛts (L321p Neeritter)
|
Smalle, lange troffel die wordt gebuikt om specie tussen de pannen te strijken. Zie ook afb. 77. [N 30, 8d; monogr.]
II-9
|
| 30473 |
pannentang |
nijptang:
nīptaŋ (L321p Neeritter)
|
Lange nijptang waarmee de dakdekker stukken van pannen afknipt wanneer ze aan het ondereinde een schuine richting moeten hebben. Zie ook afb. 76. [N 30, 17; monogr.]
II-9
|