19418 |
poken |
poken:
puakə (L321p Neeritter),
rakelen:
rakelen (L321p Neeritter)
|
Met een pook in de kachel of het vuur porren (poken, peuteren, rakelen, koteren) [N 79 (1979)] || poken [SGV (1914)]
III-2-1
|
31552 |
polijststaal, polijstvijl |
polijststaal:
polijststaal (L321p Neeritter)
|
Een zeer fijn geslepen en zeer hard staal waarmee men gevijld metaal polijst. Het heeft ongeveer de vorm van een vijl. Het uiteinde van het blad van de vijl was bij sommige informanten soms haaksgewijs omgebogen. Ook de invuller uit L 321 merkte op dat hij een gekromd polijststaal meestal zelf maakte door het blad van een oude vijl heet te maken en vervolgens te buigen. Diverse invullers vermeldden ook het gebruik van een zoetvijl bij het polijstwerk. Zie ook dit lemma. [N 33, 261a-b]
II-11
|
19482 |
pollepel |
potlepel:
Om soep op te scheppen. Van koper of tin.
potlepel (L321p Neeritter)
|
lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17657 |
pols |
pols:
pols (L321p Neeritter),
pòls (L321p Neeritter)
|
pols [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18292 |
polsmof |
stuikje:
vgl. Van Dale (DN): Stauche, (pols)mof
stuukskes (L321p Neeritter)
|
polsmof, kort gebreid kledingstuk ter verwarming van pols en hand [sjtoek, polsmof, handmufke, armmufke, molleke, moefke] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33807 |
pommelee, appelschimmel |
appelschimmel:
apǝlšømǝl (L321p Neeritter),
gevlekt:
gǝvlękt (L321p Neeritter)
|
Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e]
I-9
|
25382 |
pompen |
pompen:
pō.mpǝ (L321p Neeritter)
|
Eén van de poten bewegen om zo het bloed beter te laten uitstromen nadat de keel van het dier is doorgesneden. [N 28, 14; monogr.]
II-1
|
18504 |
pompon van een muts |
poes:
poess (L321p Neeritter)
|
pluim van een muts [floes] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
21536 |
ponder |
ponder:
punjer (L321p Neeritter)
|
Weeginstrument met trekveerwerking. [N 18 (1962)]
III-3-1
|
31433 |
ponsbed |
ponsbed:
pons˱bęt (L321p Neeritter)
|
IJzeren of stalen onderlaag die dient als ondersteuning van het te ponsen plaatmateriaal. In het ponsbed zijn uithollingen aangebracht waarin de ponsnippel precies passend terecht komt. Zie ook afb. 134. [N 33, 346b]
II-11
|