31431 |
ponsmachine |
ponsmachine:
ponsmǝšin (L321p Neeritter)
|
Door handkracht of door een elektromotor aangedreven machine om gaatjes te maken in plaatmateriaal. Bij het ponsen wordt een hardstalen ponsnippel met grote kracht door het te bewerken materiaal gedrukt waarbij een, meestal rond, plaatje wordt uitgesneden. Het plaatmateriaal rust daarbij op een metalen onderlaag, het ponsbed, waarin één of meer uithollingen zijn aangebracht die in doorsnee overeenkomen met die van de ponsnippel. Zie ook afb. 133. Het woordtype knipmachine (L 159a) is in dit lemma opgenomen omdat er ook gecombineerde pons- en knipmachines bestaan waarmee beide werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd. [N 33, 345]
II-11
|
31432 |
ponsnippel |
pons:
pons (L321p Neeritter)
|
Het onderdeel van de ponsmachine waarmee het gat in het plaatmateriaal wordt geponst. Het bestaat uit een hardstalen pen met een massieve schacht, die eindigt in een hol uiteinde waarvan de omtrek geslepen is. Zie ook afb. 134. [N 33, 346a; N 64, 72]
II-11
|
31430 |
ponstang |
ponsscheer:
ponsšīǝr (L321p Neeritter)
|
Tangvormig werktuig waarmee gaatjes in dun metaal kunnen worden gemaakt. Een van de bekken van het werktuig is uitgerust met een verwisselbare ponsnippel en de andere met een vlakke baan. Zie ook afb. 132 en de lemmata "ponsnippel" en "ponsbed". [N 64, 49]
II-11
|
19474 |
pook |
pook:
pūak (L321p Neeritter),
stoofijzer:
stōf˂īzər (L321p Neeritter)
|
pook [SGV (1914)]
III-2-1
|
19957 |
poort |
poort:
pǫrt (L321p Neeritter)
|
Opgenomen zijn de benamingen die de poort in het algemeen. Zie ook de lemmata "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en "schuurpoort" (3.1.2). Zie de afbeeldingen 22, (a) ronde poort; 23, (b) rechthoekige poort; en 24, (c) details van de poort. In de toegevoegde klankkaart zijn de lengte van klinker en de gevallen van pseudo-klankverschuiving van de slot-t aangegeven. Zie afbeelding 18. [N 7, 48a; JG 1a, 1b; A 10, 7a en 7b; L A2, 286; L 5, 56; L 12, 5; R (s]
I-6
|
24904 |
poosje, tijd |
poos:
poas (L321p Neeritter)
|
poos
III-4-4
|
34019 |
poot omhoog |
pootje:
pootje (L321p Neeritter)
|
Voermansroep om de hoef of voet op te lichten. [N 8, 95k]
I-10
|
33172 |
pootgoed, pootaardappelen |
poter:
pø̄tǝr (L321p Neeritter)
|
Mooie aardappelen worden apart gehouden om in het volgend seizoen gepoot te worden, als pootaardappelen. Pootaardappelen mogen niet te groot en niet te klein zijnen er mogen veel ogen in zitten. Ze worden op een koele plaats, in de kelder, bewaard. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen voor aardappel, zie het lemma Aardappel. [N M, 15; JG 1a; L 40, 55; monogr.; add. uit N M, 22]
I-5
|
17953 |
pootjebaden |
plonzen:
plonse (L321p Neeritter)
|
lopen: met blote voeten door plassen lopen [polse, dokkele, baden] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34174 |
pootjesblaas |
tweede waterblaas:
twii̯dǝ wātǝrblǭs (L321p Neeritter)
|
De tweede blaas waarin de voorpoten van het kalf zitten. [N 3A, 52b]
I-11
|