e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

Gevonden: 4545
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
binnenbeer binnenbeer: benǝbīǝr (Neeritter) Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.] I-12
binnenborst binnenborst: binnenborst (Neeritter) De binnenste van de twee korte, zware balken die in de askop zijn bevestigd. [N O, 1e] II-3
binnendeur tussen woonhuis en stal gangdeur: gaŋk˱dø̄r (Neeritter) De deur die vanuit het woonhuis toegang geeft tot de aangrenzende stal(len). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 32b] I-6
binnenplaats binnenplaats: binnenplaats (Neeritter) Plaats die bij een huis hoort en omsloten is door muren (binnenplaats, plaatsje, plein, werft, court) [N 79 (1979)] III-2-1
binnenreep, binnenketting binnenreep: benǝnriǝp (Neeritter) De luireep waarmee de zakken, binnen de windmolen, worden opgetrokken en neergelaten. Zie ook afb. 65. [N O, 25c] II-3
binnenroede binnenborst: binnenborst (Neeritter) De roede die zich het dichtst bij de molenromp bevindt. [N O, 1b; N O, 6c] II-3
binnenshuismutsje voor bejaarde mannen kalot (<fr.): kalot (Neeritter) mutsje met opstaande wand en platte bovenkant, binnenshuis gedragen door bejaarde mannen {afb} [bonnegrekske, kalotje] [N 25 (1964)] III-1-3
binnenstebuitennaaien keren: kiǝrǝ (Neeritter) Zo naaien dat de naden, als men het leer keert, aan de binnenkant komen te liggen. [N 36, 45] II-10
binnentrap binnentrap: binnentrap (Neeritter) De trap die de verdiepingen in de molen verbindt. [N O, 49c; Sche 17] II-3
binnenzak binnentas: binnetes (Neeritter) binnenzak van een jas [binnetes] [N 23 (1964)] III-1-3