e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
runderhorzel, horzel horzel: hoostel (Neeritter) horzel [SGV (1914)] III-4-2
runderhorzellarve angel: angele (Neeritter), paardsworm: pêrdswörm (Neeritter) larve van de paardenhorzel, worm die in de uitwerpselen van een paard kan worden aangetroffen [N 26 (1964)] || larve van de runderhorzel, worm die grote bulten (wormbulten) veroorzaakt in de huid van runderen [N 26 (1964)] III-4-2
runderlapjes runderlapjes: runjerlepkus (Neeritter) Runderlapjes (krippot, kripvlees?) [N 16 (1962)] III-2-3
rundvee vee: vīǝ (Neeritter) Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
rundvleessoep vleessoep: vleissop (Neeritter) Soep van rundvlees (rundsolf?) [N 16 (1962)] III-2-3
rups rups: roeps (Neeritter, ... ), roepse (Neeritter), rōēps (Neeritter) groene rups die koolbladeren tot op de nerf afvreet [N 26 (1964)] || rups [N 26 (1964)], [SGV (1914)] III-4-2
rusten rusten: röste (Neeritter) rusten [SGV (1914)] III-1-2
ruw gereten: gereete hanj (Neeritter) kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)] III-1-2
ruw, hard ruw: rōē (Neeritter) ruw [SGV (1914)] III-3-1
ruw, ruig ruw: rōē (Neeritter, ... ) ruig [SGV (1914)] || ruw [SGV (1914)] III-4-4