26186 |
slaglijnen |
slaglijnen:
slāxlīnǝ (L321p Neeritter)
|
De drie of vier touwen waarmee de zeilen in gedeeltelijk opgerolde toestand worden vastgelegd. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛkoordjeɛ, ɛhalflijnɛ en ɛstroomlijnɛ.' [N O, 5f; N O, 5e; N O, 5j; N O, 5b; A 42A, 70; A 42A, 71]
II-3
|
34593 |
slagschei |
slagschei:
slāxšęi̯ (L321p Neeritter)
|
De verbindingsschei(en) waarop de neergeslagen bak van de slagkar rust. [N 17, 19; N G, 56d]
I-13
|
31561 |
slagstempel |
merkstift:
mɛrǝkstef (L321p Neeritter),
slagstift:
slāxstef (L321p Neeritter)
|
Stalen staafje van ongeveer 10 cm lengte met aan de onderzijde een cijfer of letter. De slagstempel wordt gebruikt om opschriften of cijfers in metalen voorwerpen te slaan. [N 33, 268a-b]
II-11
|
24375 |
slak |
slak:
slĕk (L321p Neeritter, ...
L321p Neeritter)
|
slak [SGV (1914)] || slak, alg. [SGV (1914)]
III-4-2
|
29992 |
slakkencement |
slakkencement:
slɛkǝsǝmɛnt (L321p Neeritter)
|
Cementsoort die wordt verkregen door gegranuleerde basische hoogovenslakken met droog gebluste vette of hydraulische kalk te vermengen, waarbij, al dan niet, een de bindtijd regelende toeslag wordt bijgevoegd. Tot deze soort behoort onder andere de witte Portlandcement (witte cement, Dijckerhoffcement). Deze bezit een bijna witte kleur tengevolge van het lage ijzergehalte. Slakkencement wordt niet voor gewapend beton gebruikt. Zie voor het woorddeel 'kraaien-' in het woordtype 'kraaiencement' (Q 222) ook het Waalse 'crahê', ø̄morceau de houille incomplètement br√ªléø̄. [N 30, 35b]
II-9
|
24377 |
slakkenhuis |
slakkenhuisje:
slekkenhuuske (L321p Neeritter)
|
slakkenhuisje [SGV (1914)]
III-4-2
|
20761 |
slangetje |
s:
esse (L321p Neeritter),
voor nieuwjaar in de vorm van een S fijner witbrood zonder vulsel
essen (L321p Neeritter),
smik:
Fijn deeg, meestal met suiker op.
smikke (L321p Neeritter)
|
Slag- of s-vormige gebakjes (slengskes, esse?) [N 16 (1962)] || verschillende soorten broodjes [N 29 (1967)]
III-2-3
|
20647 |
slappe koffie |
merenzeik:
mêrrezeik (L321p Neeritter),
zauwel:
zouwel (L321p Neeritter)
|
Slappe koffie (lierie, loerie, zwadder, zwoelie, poelie, poelespaat, poelieprats, laarie, paalie, pèùjt, merriezèèjk?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18411 |
slappe vilten hoed |
deukhoed:
deukhood (L321p Neeritter)
|
hoed, slappe, vilten ~ met deuk [lösjhood, scheurhood] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32573 |
slecht bemesten |
op oude kracht boeren:
ǫp˱ ǭi̯ kraxt˱ bōrǝ (L321p Neeritter)
|
Het gebruik van weinig of geen mest of van mest van slechte kwaliteit heeft tot gevolg dat de opbrengst gering is en de grond uiteindelijk uitgeput raakt. Een gevolg hiervan is weer dat het bedrijf er op achteruit gaat. Als redenen voor slechte bemesting kunnen genoemd worden: armoede, gierigheid of ondeskundigheid. [N 11, 26; N 11A, 31; JG 1b add.]
I-1
|