e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slaglijnen slaglijnen: slāxlīnǝ (Neeritter) De drie of vier touwen waarmee de zeilen in gedeeltelijk opgerolde toestand worden vastgelegd. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛkoordjeɛ, ɛhalflijnɛ en ɛstroomlijnɛ.' [N O, 5f; N O, 5e; N O, 5j; N O, 5b; A 42A, 70; A 42A, 71] II-3
slagschei slagschei: slāxšęi̯ (Neeritter) De verbindingsschei(en) waarop de neergeslagen bak van de slagkar rust. [N 17, 19; N G, 56d] I-13
slagstempel merkstift: mɛrǝkstef (Neeritter), slagstift: slāxstef (Neeritter) Stalen staafje van ongeveer 10 cm lengte met aan de onderzijde een cijfer of letter. De slagstempel wordt gebruikt om opschriften of cijfers in metalen voorwerpen te slaan. [N 33, 268a-b] II-11
slak slak: slĕk (Neeritter, ... ) slak [SGV (1914)] || slak, alg. [SGV (1914)] III-4-2
slakkencement slakkencement: slɛkǝsǝmɛnt (Neeritter) Cementsoort die wordt verkregen door gegranuleerde basische hoogovenslakken met droog gebluste vette of hydraulische kalk te vermengen, waarbij, al dan niet, een de bindtijd regelende toeslag wordt bijgevoegd. Tot deze soort behoort onder andere de witte Portlandcement (witte cement, Dijckerhoffcement). Deze bezit een bijna witte kleur tengevolge van het lage ijzergehalte. Slakkencement wordt niet voor gewapend beton gebruikt. Zie voor het woorddeel 'kraaien-' in het woordtype 'kraaiencement' (Q 222) ook het Waalse 'crahê', ø̄morceau de houille incomplètement br√ªléø̄. [N 30, 35b] II-9
slakkenhuis slakkenhuisje: slekkenhuuske (Neeritter) slakkenhuisje [SGV (1914)] III-4-2
slangetje s: esse (Neeritter), voor nieuwjaar in de vorm van een S fijner witbrood zonder vulsel  essen (Neeritter), smik: Fijn deeg, meestal met suiker op.  smikke (Neeritter) Slag- of s-vormige gebakjes (slengskes, esse?) [N 16 (1962)] || verschillende soorten broodjes [N 29 (1967)] III-2-3
slappe koffie merenzeik: mêrrezeik (Neeritter), zauwel: zouwel (Neeritter) Slappe koffie (lierie, loerie, zwadder, zwoelie, poelie, poelespaat, poelieprats, laarie, paalie, pèùjt, merriezèèjk?) [N 16 (1962)] III-2-3
slappe vilten hoed deukhoed: deukhood (Neeritter) hoed, slappe, vilten ~ met deuk [lösjhood, scheurhood] [N 25 (1964)] III-1-3
slecht bemesten op oude kracht boeren: ǫp˱ ǭi̯ kraxt˱ bōrǝ (Neeritter) Het gebruik van weinig of geen mest of van mest van slechte kwaliteit heeft tot gevolg dat de opbrengst gering is en de grond uiteindelijk uitgeput raakt. Een gevolg hiervan is weer dat het bedrijf er op achteruit gaat. Als redenen voor slechte bemesting kunnen genoemd worden: armoede, gierigheid of ondeskundigheid. [N 11, 26; N 11A, 31; JG 1b add.] I-1