34110 |
bles |
bles:
blɛs (L321p Neeritter)
|
Witte streep op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 136b; N 3A, 135b]
I-11
|
19344 |
blij |
blij:
blie (L321p Neeritter)
|
blij [SGV (1914)]
III-1-4
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blieve (L321p Neeritter)
|
blijven [DC 37 (1964)]
III-4-4
|
33780 |
blijvend gebit |
paardstanden:
pē̜rstɛnj (L321p Neeritter)
|
Op vijfjarige leeftijd heeft het paard een volwaardig gebit, meestal paardstanden genoemd. [JG 1a, 1b; N 8, 18a en 18b]
I-9
|
25111 |
bliksem, bliksemflits |
bliksem:
bliksem (L321p Neeritter)
|
bliksem [SGV (1914)]
III-4-4
|
19371 |
bliksemafleider |
bliksemafleider:
bliksemafleider (L321p Neeritter)
|
Inrichting om de bliksem af te leiden en onschadelijk te maken; gewoonlijk een van het dak tot in de grond lopende metalen staaf (bliksemafleider, donderroede, donderkruit, donderspil) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
25113 |
bliksemen |
bliksemen:
⁄t bliksemtj (L321p Neeritter)
|
het bliksemt [SGV (1914)]
III-4-4
|
31184 |
blikslager |
blikslager:
blēkslē̜gǝr (L321p Neeritter)
|
Ambachtsman die blik verwerkt en blikken voorwerpen herstelt. [N 66, 55a; Wi 2; L 34, 17a; monogr.]
II-11
|
30444 |
blind anker |
blind anker:
blenj aŋkǝr (L321p Neeritter)
|
Muuranker dat aan de buitenzijde van de muur niet zichtbaar is. [N 31, 39; N 54, 123a]
II-9
|
20686 |
blinde vink |
blinde vink:
blinj vinke (L321p Neeritter)
|
Opgerold kalfslapje met vulsel (blin vinke, muisje zonder kop?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|