30097 |
spouwmuur |
spouwmuur:
spǫw[muur] (L321p Neeritter)
|
Muur die bestaat uit twee evenwijdige, door een smalle luchtruimte van elkaar gescheiden muurdelen. De spouw dient om het inwendige van een huis tegen temperatuursveranderingen en tegen vocht te beschermen. Ter ventilering van de spouw brengt men in de muur op regelmatige afstanden roosters aan. Een spouwmuur kan bestaan uit twee halfsteensmuren of een steensmuur en een halfsteensmuur. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 35a; monogr.]
II-9
|
24249 |
spreeuw |
spraan:
sprīēn (L321p Neeritter)
|
spreeuw [SGV (1914)]
III-4-1
|
21352 |
spreken, praten |
kallen:
kalle (L321p Neeritter, ...
L321p Neeritter,
L321p Neeritter),
spreken:
sprêke (L321p Neeritter)
|
praten [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || spreken [SGV (1914)]
III-3-1
|
24382 |
sprinkhaan |
sprinkhaan:
sprinkhaan (L321p Neeritter)
|
sprinkhaan [SGV (1914)]
III-4-2
|
17591 |
sproeten |
spronselen:
sproonschele (L321p Neeritter),
sproonsjele (L321p Neeritter)
|
sproet(en) [SGV (1914)] || sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17915 |
sprokkelen |
(hout) rapen:
rape (L321p Neeritter)
|
sprokkelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
21007 |
spruiten |
spruiten:
sproete (L321p Neeritter),
sprūtǝ (L321p Neeritter)
|
De twee dwarsbalken - een korte en een lange - die door de molenkap lopen en daar aan weerszijden uitsteken. Aan de uiteinden van de spruiten zijn de schoren bevestigd. Zie ook afb. 25 en 26. [N O, 52a; Sche 27; A 42A, 86] || spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)]
II-3, III-2-3
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
spruiten:
sproete (L321p Neeritter),
spruitje:
spruutjes (L321p Neeritter)
|
[N Q (1966)]spruiten [SGV (1914)]
I-7
|
34286 |
spruitpot |
spikpot:
spekpot (L321p Neeritter)
|
Pot waarin men koren kookt, zodat het gaat zwellen. Vervolgens voert men dit aan beesten met name aan het paard. [N 18, 129]
I-11
|
17910 |
spuiten |
spuiten:
spuite (L321p Neeritter)
|
spuiten [SGV (1914)]
III-4-4
|