e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sterke trasmortel dodekop: dūǝjǝkǫp (Neeritter  [(voor vloeren: rode aarde)]  ) Mortel bestaande uit tras en kalk, volgens de invuller uit Q 35a gebruikt voor waterdicht werk. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 37b] II-9
sterrenbeelden grote beer: grote beer  grote beer (Neeritter), kleine beer: kleine beer  kleine beer (Neeritter) sterrenbeeld [DC 49 (1974)] III-4-4
sterven doodgaan: doeod gaon (Neeritter), kapotgaan: kǝpot˲gǭn (Neeritter), sterven: sterve (Neeritter) Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b] || sterven [SGV (1914)] || sterven van een mens [N 38 (1971)] I-11, III-2-2
sterven van een plant afsterven: (plant, boom, bloem).  .... sturft aaf (Neeritter) sterven van een plant [N 38 (1971)] III-4-3
steunbalk steunbalk: stø̄nbalǝk (Neeritter) De evenwijdig aan de voeghouten lopende balk die de windpeluw steunt. Zie ook afb. 26. [N O, 28d] II-3
steunbalk van de ijzerbalk stormbalk: stormbalk (Neeritter) Een op de daklijsten bevestigde balk, waartegen de ijzerbalk met een schoor steunt. [N O, 29g] II-3
steunhoutjes tussen steel en balk strever: strēver (Neeritter) Het schuine verbindingstuk tussen de steel en de dwarsbalk van de hooihark, dat ter versteviging van de hark in zijn geheel dient. Vaak ziet men twee van dergelijke steunhoutjes; vandaar de meervoudsvormen in de opgaven. Voor de verscheidenheid aan benamingen, zie ook de opmerking bij de het lemma ''dwarsbalk van de hooihark''. Zie voor de vork- en gaffel-benamingen de toelichting bij het lemma ''steel van de hooihark''. Zie ook afbeelding 11, c. [N 18, 92c] I-3
steunklos stellingklos: stęleŋklǫs (Neeritter) Houten klos die op de staander wordt gespijkerd. Op de klos rust de optopper, waarmee de steiger wordt verlengd. Zie ook afb. 19. [N 32, 5c; monogr.] II-9
steunpaal voor opgeslagen hoogkar karrenpaal: kɛrǝpǭl (Neeritter) Lange steunpaal welke men plaatst onder de berries van een opgeslagen hoogkar. [N 17, 82] I-13
stiekem stiekem: stiekum (Neeritter) heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)] III-1-4