e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stier stier: stēr (Neeritter), var: vɛr (Neeritter) Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15] I-11
stijf van vingers en handen scheef: scheif (Neeritter) stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)] III-1-2
stijlvoetplaat muurplaai: mōrplāj (Neeritter) De onderste regel van het raamwerk waarop de muurstijlen worden geplaatst. In Q 20 rustte de muurplaat op een gemetselde fundering die 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') werd genoemd. [N 4A, 52d; monogr.; Vld] II-9
stijve mortel te droog: tǝ drȳǝx (Neeritter) Metselmortel waar weinig water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.] II-9
stilstaan hou: hǫu̯ (Neeritter) Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.] I-10
stoel stoel: stōl (Neeritter) stoel [SGV (1914)] III-2-1
stoep stoep: stoep (Neeritter) stoep [SGV (1914)] III-3-1
stoep, trottoir stoep: stoep (Neeritter) stoep [SGV (1914)] III-2-1
stof stof: stōōf (Neeritter), stôf (Neeritter) stof [SGV (1914)] III-2-1
stof afnemen stoffen: stoffen (Neeritter) Stof afnemen (stoffen) [N 79 (1979)] III-2-1