34050 |
stier |
stier:
stēr (L321p Neeritter),
var:
vɛr (L321p Neeritter)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
scheef:
scheif (L321p Neeritter)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
30180 |
stijlvoetplaat |
muurplaai:
mōrplāj (L321p Neeritter)
|
De onderste regel van het raamwerk waarop de muurstijlen worden geplaatst. In Q 20 rustte de muurplaat op een gemetselde fundering die 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') werd genoemd. [N 4A, 52d; monogr.; Vld]
II-9
|
30015 |
stijve mortel |
te droog:
tǝ drȳǝx (L321p Neeritter)
|
Metselmortel waar weinig water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.]
II-9
|
34018 |
stilstaan |
hou:
hǫu̯ (L321p Neeritter)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
19708 |
stoel |
stoel:
stōl (L321p Neeritter)
|
stoel [SGV (1914)]
III-2-1
|
21226 |
stoep |
stoep:
stoep (L321p Neeritter)
|
stoep [SGV (1914)]
III-3-1
|
19857 |
stoep, trottoir |
stoep:
stoep (L321p Neeritter)
|
stoep [SGV (1914)]
III-2-1
|
18775 |
stof |
stof:
stōōf (L321p Neeritter),
stôf (L321p Neeritter)
|
stof [SGV (1914)]
III-2-1
|
19430 |
stof afnemen |
stoffen:
stoffen (L321p Neeritter)
|
Stof afnemen (stoffen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|