24928 |
stof, zandx |
stof:
stōōf (L321p Neeritter),
stôf (L321p Neeritter, ...
L321p Neeritter)
|
stof [SGV (1914)]
III-4-4
|
19659 |
stofblik |
blik:
blek (L321p Neeritter)
|
blik (van stoffer en ~) [SGV (1914)]
III-2-1
|
18357 |
stoffen pantoffel |
stoffen pantoffel:
stoofe pentoofel (L321p Neeritter)
|
sloffen, stoffen pantoffels met slappe zool [N 24 (1964)]
III-1-3
|
31308 |
stokbeitel |
schroodbeitel:
šrot˱bęjtǝl (L321p Neeritter)
|
In het algemeen een beitel met een steel. De stokbeitel wordt gebruikt voor het doorhakken, afhakken en splijten van warm of koud metaal. De smid houdt het werkstuk met een tang met de linkerhand op het aambeeld en zet met de rechter de beitel op de juiste plaats. De voorslager slaat vervolgens met een voor- of zijhamer op de kop van de beitel. Een beitel voor het bewerken van warm ijzer is altijd van een steel voorzien. Zie ook afb. 48. [N 33, 110; N 33, 113; N 33, 221; monogr.]
II-11
|
18683 |
stola |
sjarp:
sjarp (L321p Neeritter),
stola (lat.):
stola (L321p Neeritter)
|
stola, lange brede damessjaal van dunne stof of van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24995 |
stollen |
stollen:
stolle (L321p Neeritter)
|
stollen [SGV (1914)]
III-4-4
|
19559 |
stolp |
kaasstolp:
kieesstölp (L321p Neeritter),
stolp:
stölp (L321p Neeritter)
|
kaasstolp [N 20 (zj)] || stolp [SGV (1914)]
III-2-1
|
20877 |
stomdronken |
poepzat:
poepzaat (L321p Neeritter)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
34075 |
stomphoorns |
stompen:
stømp (L321p Neeritter)
|
Afgebrokkelde of slecht ontwikkelde hoorns. [N 3A, 106c]
I-11
|
18843 |
stomverbaasd |
verstomd:
verstomtj (L321p Neeritter)
|
verstomd [SGV (1914)]
III-1-4
|