e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stof, zandx stof: stōōf (Neeritter), stôf (Neeritter, ... ) stof [SGV (1914)] III-4-4
stofblik blik: blek (Neeritter) blik (van stoffer en ~) [SGV (1914)] III-2-1
stoffen pantoffel stoffen pantoffel: stoofe pentoofel (Neeritter) sloffen, stoffen pantoffels met slappe zool [N 24 (1964)] III-1-3
stokbeitel schroodbeitel: šrot˱bęjtǝl (Neeritter) In het algemeen een beitel met een steel. De stokbeitel wordt gebruikt voor het doorhakken, afhakken en splijten van warm of koud metaal. De smid houdt het werkstuk met een tang met de linkerhand op het aambeeld en zet met de rechter de beitel op de juiste plaats. De voorslager slaat vervolgens met een voor- of zijhamer op de kop van de beitel. Een beitel voor het bewerken van warm ijzer is altijd van een steel voorzien. Zie ook afb. 48. [N 33, 110; N 33, 113; N 33, 221; monogr.] II-11
stola sjarp: sjarp (Neeritter), stola (lat.): stola (Neeritter) stola, lange brede damessjaal van dunne stof of van bont [N 23 (1964)] III-1-3
stollen stollen: stolle (Neeritter) stollen [SGV (1914)] III-4-4
stolp kaasstolp: kieesstölp (Neeritter), stolp: stölp (Neeritter) kaasstolp [N 20 (zj)] || stolp [SGV (1914)] III-2-1
stomdronken poepzat: poepzaat (Neeritter) dronken [N 10 (1961)] III-2-3
stomphoorns stompen: stømp (Neeritter) Afgebrokkelde of slecht ontwikkelde hoorns. [N 3A, 106c] I-11
stomverbaasd verstomd: verstomtj (Neeritter) verstomd [SGV (1914)] III-1-4