34144 |
uitwerpselen van koeien |
koestront:
kustrōnjtj (L321p Neeritter)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
30051 |
uitzetplanken |
bouwplanken:
bǫwplɛŋk (L321p Neeritter)
|
De planken die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. De uitzetplanken worden horizontaal tegen de piketten gespijkerd. In Q 111 werkte men bij het uitzetten niet met planken, maar met een koord. [N 30, 24c]
II-9
|
31160 |
uitzetter |
uitrekker:
ūtrękǝr (L321p Neeritter)
|
Stuk ijzer, glas of vuursteen in een handgreep, gebruikt om de rek uit het leer te halen of om dun leer glad te strijken. [N 36, 40]
II-10
|
25523 |
uitzeven van de zemelen |
zeven:
zēvǝ (L321p Neeritter)
|
Het verwijderen van de fijngemaakte hulzen uit het meel. Een eventueel object "meel" is niet gedocumenteerd [N 29, 13b; monogr.; N 29, 15c add.]
II-1
|
21387 |
unster |
ponder:
met eine punjer woage (L321p Neeritter),
punjer (L321p Neeritter, ...
L321p Neeritter)
|
unster (balans) [SGV (1914)] || unster [met een ~wegen] [SGV (1914)] || Weeginstrument met hefboomwerking. [N 18 (1962)]
III-3-1
|
17699 |
urine |
pis:
pis (L321p Neeritter),
zeik:
zęi̯k (L321p Neeritter)
|
urine van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11, III-1-1
|
17700 |
urineren |
pissen:
pisse (L321p Neeritter),
zeiken:
zęi̯kǝ (L321p Neeritter)
|
urineren van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting hebben, gezegd van vee. [N 38, 18b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11, III-1-1
|
34043 |
vaalbonte koe |
vale:
vālǝ (L321p Neeritter)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131b]
I-11
|
34061 |
vaars |
rind:
renjtj (L321p Neeritter),
vaars:
vē̜s (L321p Neeritter),
vē̜ǝs (L321p Neeritter),
vɛs (L321p Neeritter)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
19492 |
vaatdoek |
schotelsplag:
šotəlsplak (L321p Neeritter)
|
vaatdoek [SGV (1914)]
III-2-1
|