34062 |
vrouwelijk kalf dat van tanden begint te wisselen |
pink:
peŋk (L321p Neeritter)
|
Het gaat hier om een kalf dat ongeveer één jaar oud is. [N 3A, 22]
I-11
|
34477 |
vrouwelijk kuiken |
hoentje:
hø̄nkǝ (L321p Neeritter)
|
[N 19, 41a; monogr.]
I-12
|
34064 |
vrouwelijk rund dat voor de eerste keer drachtig is |
dragende vaars:
drāgǝnjdǝ vē̜s (L321p Neeritter),
vaars:
vē̜s (L321p Neeritter)
|
[N C, 9e en 10a; JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 14a, 20 en 22]
I-11
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
melkschaap:
mɛlkšǭp (L321p Neeritter),
ou:
au̯ (L321p Neeritter)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
zoog:
zōx (L321p Neeritter)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
34473 |
vrouwelijke kip |
hoen:
hōn (L321p Neeritter),
hǭn (L321p Neeritter),
tiet:
tit (L321p Neeritter)
|
De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.]
I-12
|
18672 |
vrouwenkleren |
vrouwenkleren:
vrouwekleijer (L321p Neeritter)
|
vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18598 |
vrouwenonderhemd? |
vrouwenhemd:
vrouwehumme (L321p Neeritter)
|
onderhemd voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33681 |
vruchtbare grond |
gelpe:
gɛlpǝ (L321p Neeritter)
|
Grond van een dergelijke samenstelling dat de groei van de geteelde gewassen er gunstig door wordt beïnvloed en die gunstig reageert na bemesting. Goede grond die geschikt is voor de teelt. [N 27, 28; N 27, 29; N 27, 30]
I-8
|
17658 |
vuist |
vuist:
voest (L321p Neeritter)
|
vuist [N 10 (1961)]
III-1-1
|