21267 |
woord |
woord:
woort (L321p Neeritter)
|
woord [SGV (1914)]
III-3-1
|
30806 |
worm- en horzelgat |
vuile plek:
vūl plɛk (L321p Neeritter)
|
Gat in het leer, veroorzaakt door een horzelsteek. Runderhorzels leggen hun eieren in de huid van de koe. Als de larven er weer uit zijn gekropen, blijft er een klein gaatje over, dat weliswaar weer dichtgroeit, maar toch altijd een zwakke en lelijke plek in het leer blijft geven (Liedmeier, pag. 2). Steken van andere insecten kunnen dezelfde kwaliteitsverminderende invloed op het leer hebben. [N 60, 7b; N 36, 7]
II-10
|
34202 |
wormbulten |
angelbouten:
(enk)
aŋǝlboǝt (L321p Neeritter)
|
In de zomer leggen runderhorzels hun eitjes aan de haren van het rund. Na enkele dagen kruipen er larven uit de eitjes. Deze dringen het lichaam binnen langs de haren en het haarzakje, doorboren de huid en groeien langzamerhand uit. In de winter komen ze vooral onder de huid van de rug terecht. Iedere plek waar een larve zit, vormt een bultje, de wormbult. Om te kunnen ademen doorboort de larve de huid van het rund. Dit veroorzaakt wondjes die gemakkelijk geïnfecteerd kunnen raken, waardoor zeer uitgebreide verettering kan ontstaan. Zie ook het lemma ''wormbulten'' in wbd I.3, blz. 478-479. [N 52, 22; N 3A, 83b; A 48A, 35; monogr.]
I-11
|
25450 |
worst maken |
worsten:
wōstǝ (L321p Neeritter)
|
De kleinere stukken vlees en vet worden met een vleesmolen, een bijltje of een mes tot kleine stukjes gemaakt, Het vlees wordt eventueel gekruid en dan in de schoongemaakte darm geduwd. Vergelijk ook het lemma ''darmen met worstvlees vullen''. [N 28, 120; monogr.]
II-1
|
20709 |
worstenbroodje |
saucijzenbroodje:
sesiezebruuidje (L321p Neeritter),
worstenbroodje:
woostebruuidje (L321p Neeritter)
|
Worstebroodje (sezijzebreudje?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25451 |
worstvlees en -vet kleinmaken |
worsten:
wōstǝ (L321p Neeritter)
|
Men kapt of snijdt het vlees met een mes in kleine stukjes of verwerkt het met de vleesmolen. [N 28, 113; monogr.]
II-1
|
32970 |
wortel |
wortel:
wǫrtǝl (L321p Neeritter)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
24500 |
wortel (alg.) |
wortel:
wortel (L321p Neeritter)
|
wortel [SGV (1914)]
III-4-3
|
20733 |
wortelenvlaai |
moerenvlaai:
moereflaai (L321p Neeritter)
|
Vla met vulling van wortelen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33718 |
wortelklomp van een struik |
pruik:
prȳk (L321p Neeritter)
|
[N 27, 9c]
I-8
|