34311 |
zeug met biggen |
zoog:
zōx (L321p Neeritter)
|
Vrouwelijk varken dat heeft gejongd. [N 19, 6; L 37, 49c; monogr.]
I-12
|
33397 |
zeugekooi |
zogebak:
zōgǝbak (L321p Neeritter)
|
De aparte kooi of betimmering in een varkenshok die verhindert dat de zeug de biggen met haar zware lijf dooddrukt. Vroeger werden daarvoor op ongeveer 15 tot 20 cm afstand van de bodem en van de muren van de stal houten balken van ongeveer 12 cm dikte aangebracht. De ruimte tussen balken en vloer kan dan door de biggen als vluchtweg gebruikt worden. Tegenwoordig bevindt de zeug zich in een apart hok, waarvan aan twee kanten de onderste plank ontbreekt zodat de biggen bij de tepels kunnen die door de openingen steken. [N 5A, 62a; N 19, 18; N 76, 41d]
I-6
|
33146 |
zeven met de handzeef |
zeven:
zē.vǝ (L321p Neeritter),
zēvǝ (L321p Neeritter)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|
26622 |
zeven, builen |
buidelen:
byjǝlǝ (L321p Neeritter),
zeven:
zēvǝ (L321p Neeritter)
|
Het meel zeven. In P 222 maakt men een onderscheid tussen teemsen en boulteren. De eerste term gebruikt men voor het zeven van meel met de hand door middel van een zeef. Wanneer deze bewerking machinaal door de molenaar wordt uitgevoerd, spreekt men van ɛboulterenɛ. Zie ook het lemma ɛuitzeven van de zemelenɛ in wld II.1, pag. 85.' [N O, 38a; Vds 241; Jan 239; Coe 215; Grof 244; monogr.; N 18, 136; N 18, 136 add.; JG 1b]
II-3
|
17693 |
zeveren |
zeveren:
zeivere (L321p Neeritter)
|
zeveren [zeivere, sabbere] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
21298 |
zich bemoeien met |
bemoeien:
bemēūje (L321p Neeritter)
|
bemoeien [SGV (1914)]
III-3-1
|
33860 |
zich bij het stappen op de voorhoeven trappen |
(zich) klatsen:
klatsǝ (L321p Neeritter)
|
[N 8, 75 en 79]
I-9
|
19047 |
zich inbeelden |
zich inbeelden:
inbēēle, zich (L321p Neeritter)
|
inbeelden, zich [SGV (1914)]
III-1-4
|
34232 |
zich moeilijk laten melken |
taai:
tɛi̯j (L321p Neeritter)
|
Het slechts met moeite gemolken kunnen worden, gezegd van de koe. Er komen in dit lemma verschillende grammaticale categorieën voor. [N 3A, 71]
I-11
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wentelen:
wentjǝlǝ (L321p Neeritter)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|