e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

Gevonden: 4545
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broodpap bedelaarspap: baîdelieërspap (Neeritter), brokkenpap: Van karnemelk  brokkepap (Neeritter) Pap met stukjes roggebrood (pap met vuurstenen?) [N 16 (1962)] III-2-3
broodpop buikman: Met St. Nikoloos  boekman (Neeritter) Wittebrood in de vorm van een man (steeve, steeveman, weggeman, nieuwjaarsman, ziepesprengert, boekeman?) [N 16 (1962)] III-2-3
broodprikker plankje met lange nagels: plankje met lange nagels (Neeritter) Een plankje met ijzeren tanden om gaatjes in het deegbrood aan te brengen. Soms gebruikt men hiervoor ook wel een vorm. Zie afb. 20. [N 29, 41; N 29, 42] II-1
broodrek rek: %%meervoud%%  rękǝ (Neeritter) De houten stellage waarop het brood wordt weggezet. De woordtypen "broodkar", "broodwagen", "moeldedek", wijzen op het gebruik van iets anders dan een houten stellage of plank om het brood op neer te leggen. [N 29, 53] II-1
bros, breekbaar bros: bros (Neeritter) bros [SGV (1914)] III-4-4
brouwen brouwen: brǫwǝ (Neeritter) Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.] II-2
brouwer brouwer: brø̜jǝr (Neeritter) De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.] II-2
brug brug: brök (Neeritter) brug [SGV (1914)] III-3-1
bruid bruid: broet (Neeritter), brōēt (Neeritter) bruid [SGV (1914)] III-2-2
bruidegom bruidegom: broedegôm (Neeritter), bruigom: bruum (Neeritter) bruidegom [SGV (1914)] III-2-2