e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

Gevonden: 4545
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
buitenverblijf villa: villa (Neeritter) Een groot huis met een tuin buiten de stad; vaak het buitenverblijf van in de stad wonende mensen (villa, landhuis, buitenverblijf, campagne, buiten, hof) [N 79 (1979)] III-2-1
buitenzak op een jas jassentas: jassetes (Neeritter) buitenzak in een jas [jassetes] [N 23 (1964)] III-1-3
bult bult: bø̜ltj (Neeritter) Naar voren komend gedeelte van het metselwerk van een muur. Bulten in een muur kunnen ontstaan door onnauwkeurig metselwerk. Ook door ouderdom of verzwakking van het metselwerk kunnen muren uitzetten en zo bulten ontwikkelen. [N 31, 47b] II-9
bundel zangen bussel: bø̜sǝl (Neeritter) Samengebonden bundeltjes geraapte halmen. [N 15, 37; JG 2c; monogr.] I-4
bundel, bussel bussel: bössel (Neeritter) bundel [SGV (1914)] III-4-4
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) bunder: boonder (Neeritter) bunder [SGV (1914)] III-4-4
bunzing fis: vis (Neeritter, ... ) bunzing [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)] || ulk (bunzing) [SGV (1914)] III-4-2
buskruit pulver (<lat.): polfer (Neeritter) buskruit [SGV (1914)] III-3-1
bussel geharkte aren scharsel: šɛrsǝl (Neeritter) De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
bussel hooi hooibussel: [hooi]bø̜sǝl (Neeritter) Samengebonden hoeveelheid hooi, klaar om opgeladen te worden. Het woordtype pak duidt wel op mechanische persing. De grondbetekenis van weeg is "samengedrukte massa"; de meest bekende betekenisontwikkeling is die van "witbrood". Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 14, 115c; monogr.] I-3