e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

Gevonden: 4545
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doopjurkje doopkleedje: doupklêdje (Neeritter) doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] III-2-2
doopmutsje doopmutsje: doupmötske (Neeritter) doopmutsje [N 25 (1964)] III-2-2
doopvont doopvont: doupvontj (Neeritter) doopvont [SGV (1914)] III-3-3
door elkaar, verward dooreen: doorein (Neeritter) dooreen [SGV (1914)] III-4-4
door water het lopen met schoeisel aan waden: waaje (Neeritter) lopen: met schoenen of klompen door het water lopen [daawele, dabbere, bettere] [N 10 (1961)] III-1-2
doordeweekse (werk)schort dagenscholk: daagesjolk (Neeritter), werkscholk: wirksjolk (Neeritter) schort, blauwlinnen (werk) ~ voor door de week [N 24 (1964)] III-1-3
doordeweekse kleren aldaagse spullen: aldaagse spullen (Neeritter), werkkleren: wirkkleijer (Neeritter) door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)] III-1-3
doormalen afmalen: āfmālǝ (Neeritter), opmalen: ǫpmālǝ (Neeritter) Alles wat er te malen is, afmalen. [N O, 36f] II-3
doorn, stekel doorn: dōōre (Neeritter), doorn (mv.): deur (Neeritter) doorn [SGV (1914)] || doorns [SGV (1914)] III-4-3
doornstruik doornenstruik: dōōrestrōēk (Neeritter) doornstruik [SGV (1914)] III-4-3