33982 |
draagriem |
lichtriem:
lextrēm (L321p Neeritter)
|
Riem die op het lagere middengedeelte van het schoftzadel wordt gelegd en die twee lussen bevat die de berries van de kar ophouden. [JG 1b, 1c, 2a, 2b; N 13, 70]
I-10
|
31355 |
draaibank |
draaibank:
dręjbaŋk (L321p Neeritter),
drɛjbaŋk (L321p Neeritter)
|
Werkbank waarop met verschillende houtdraaibeitels naven en spaken gedraaid en gevormd worden. Er waren verschillende soorten draaibanken. Een ervan was de (primitieve) houten draaibank die door middel van een door de draaier met de voet op en neer bewogen treeplank een draaiende en weer terugdraaiende beweging aan het naafblok gaf. In Lommel (K 278) kende men vroeger een draaibank die werd aangedreven door een groot vliegwiel aan de wand; dit werd door een of twee personen aan het draaien gehouden zodat de draaier zich helemaal kon richten op het werken met de beitels en gutsen (Theuwissen, pag 291/293). Vgl. ook afb. 181. De draaibank uit Echt (L 381) werd aanvankelijk door een hond in beweging gebracht; ze was helemaal uit hout vervaardigd. In modernere wagenmakerijen werden draaibanken gebruikt die door een electromotor worden aangedreven. Dergelijke draaibanken bestaan uit twee horizontaal geplaatste, metalen balken, waarop twee koppen, een vaste en een verschuifbare, zijn gemonteerd. De vaste kop vormt de behuizing voor de motor of voor het overbrengingsgedeelte met poelie en aandrijfsnaar. De tweede kop kan op het bed worden verschoven en wordt vastgezet met een verstelknop. In beide koppen is een center aangebracht, waarmee het werkstuk in de draaibank kan worden vastgezet. Tussen beide koppen bevindt zich de leunspaan, een verstelbare metalen steun, waarop de draaibeitel tijdens het draaien wordt gesteund. In modernere wagenmakerijen stonden soms ook speciale houtbewerkingsmachines waarop alle werkzaamheden konden worden uitgevoerd die nodig waren voor het maken van een houten wagenwiel. Op deze machines konden niet alleen naven worden gedraaid, maar ook de spakengaten worden gefreesd en de gaten voor de asbus in de naaf worden geboord. Tevens konden met deze machine spaken bewerkt worden. [N G, 7a; N 47, 1; N 53, 228a; monogr.] || Werktuig waarmee metaal kan worden bewerkt. Een horizontale draaibank bestaat meestal uit een bed waarop alle overige machine-onderdelen zijn bevestigd, een vaste kop waarop zich het aandrijfmechanisme met drijfplaat of klauwplaat bevindt, een losse kop met center en een verplaatsbare overlangsslede of support waarop de draaibeitel in een beitelhouder kan worden gemonteerd. Zie ook de toelichtingen bij de volgende lemmata. Met de draaibank kunnen onder meer cilindervormige voorwerpen in- en uitwendig worden gedraaid, voorkanten worden afgevlakt, profielen worden gedraaid en men kan er schroefdraad mee snijden. Volgens de invuller uit Q 116 was de draaibank bij een smid niet gebruikelijk. [N 33, 222; monogr.]
II-11, II-12
|
33458 |
draaibare sluitbalk aan de bovenzijde van een poortvleugel |
wervel:
werǝvǝl (L321p Neeritter)
|
Een draaibare sluitbalk aan de bovenzijde van een poortvleugel. Het draaipunt is aan de binnenkant van één van de poortvleugels bevestigd, iets onder de bovenkant. De "staart" van de balk steekt zover naar beneden dat men er gemakkelijk bij kan. De balk is zo draaibaar dat hij achter beide poortvleugels komt en zo de poort afsluit. Als hij horizontaal gedraaid is, kan de poort geheel geopend worden. Met deze balk in geheel vertikale stand kan men ook slechts één poortvleugel afsluiten. Zie afbeelding 21. [N 4A, 47a; monogr.]
I-6
|
31361 |
draaibeitel |
draaibeitel:
drɛjbęjtǝl (L321p Neeritter),
profielbeitel:
profilbęjtǝl (L321p Neeritter)
|
In het algemeen een stalen beitel die wordt gebruikt bij het draaiwerk van metaal. De beitel wordt daarbij meestal in de beitelhouder van de draaibank vastgezet. Al naar gelang van het werk kan de doorsnede van de beitel verschillende vormen hebben. Grothe (pag. 83/84) noemt onder meer vierkante, halfronde en kwartronde beitels. Ook de wijze waarop de punt van de beitel is geslepen is bepalend bij de naamgeving ervan. Zo wordt de punt van profielbeitels overeenkomstig het gewenste profiel geslepen. Beitels voor het aanbrengen van schroefdraad zijn getand uitgevoerd. Zie ook het lemma "draaibank". De profielbeitel werd volgens de invuller uit Q 83 onder meer gebruikt om kamraderen te repareren. [N 33, 120; N 33, 223-225; N 33, 301]
II-11
|
17856 |
draaien |
draaien:
drèjje (L321p Neeritter),
dręjǝ (L321p Neeritter, ...
L321p Neeritter),
keren:
kīēre (L321p Neeritter)
|
draaien [DC 02 (1932)] || Het gewone draaien en werken van de molen. [N O, 13e] || keren [SGV (1914)] || Met behulp van draaibeitels en -gutsen een stuk hout, en meer in het bijzonder het ruwe naafblok, op de draaibank zijn definitieve vorm geven. [N G, 7b; N 53, 228c]
II-12, II-3, III-1-2
|
26138 |
draaiend werk |
gangwerk:
gaŋkwęrǝk (L321p Neeritter)
|
Algemene benaming voor de draaiende onderdelen van zowel de wind- als de watermolen. [N O, 22; monogr.]
II-3
|
34255 |
draaiende karnton |
draaivat:
drɛi̯vāt (L321p Neeritter)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
34082 |
draaiers |
draaiers:
dręi̯ǝrs (L321p Neeritter)
|
De kleine heupen achter de grote heupen, meestal in de vorm van uitstekende botten of knobbels. [N 3A, 110b]
I-11
|
33727 |
draaihek |
barrier:
brēr (L321p Neeritter),
varen:
vǭrǝ (L321p Neeritter)
|
Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.]
I-8
|
33445 |
draaipin van een zware deur of poort |
spoor:
spōr (L321p Neeritter)
|
Aan de onderkant (soms ook bovenkant) draait een zware deur of poort op een ijzeren pin die een deel van het gewicht opvangt en voorkomt dat de deur scheef komt te hangen. De benamingen voor deze zware draaipin hangen soms samen met die voor de scharnierpinnen aan de zijkant van de deuren; zie daarvoor de aflevering over de huizenbouw, deel II, afl. 9. Voor het type turen, vergelijk Rhein.Wb s.v. Turen. Achter in het lemma zijn enkele benamingen apart opgenomen voor de holte (vaak een steen) waar de pin in draait. [N 4A, 50; monogr.]
I-6
|