e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

Gevonden: 4545
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
droogzolder bakhuis: bakǝs (Neeritter), ovenzolder: ovenzolder (Neeritter) De zolder boven de oven. Uit de woordtypen "droogzolder", "droogoven", "meelzolder" en "bloemzolder" blijkt dat deze ruimte gebruikt wordt zowel om iets erin te drogen als om iets erin op te slaan. Volgens Weyns (blz. 66) wordt deze plaats ook wel benut voor het drogen van zaden en volgens de informant van Q 99* droogt men het metershout hierin. [N 29, 105c] II-1
druilerig en koud weer nat (weer): eine nate zomer (Neeritter, ... ), naat (Neeritter), nāāt (Neeritter) nat [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)] III-4-4
druipen van de regen uitzijpen: ōētzīēpe (Neeritter), (Tegenwoordioge tijd).  hê zieptj ōēt van r (Neeritter), (Tegnwoordige tijd).  hê zieptj ōēt van r (Neeritter), zijpen: (Verleden tijd).  den rêngel ziepdje (Neeritter, ... ) droop hij ~ van den regen [SGV (1914)] || druipen [SGV (1914)] || druipt [hij ~ van den regen] [SGV (1914)] || regen [hij droop van den ~ ] [SGV (1914)] || regen [hij druipt van den ~] [SGV (1914)] III-4-4
druiventros druiventros: drōēventros (Neeritter) druiventros [SGV (1914)] I-7
druk heen en weer lopen van hot naar haar lopen: van hot noa haar (Neeritter) lopen: bedrijvig heen en weer lopen [rettereere, rondriddere] [N 10 (1961)] III-1-2
druppel druppel: dröppel (Neeritter, ... ) druppel || druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)] III-4-4
dubbel gezwad dubbel gezwad: dø̜bǝl [gezwad] (Neeritter) De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94] I-3
dubbele en gecombineerde krompasser dobbele vandiktepasser: dǫbǝlǝ vandektjǝpɛsǝr (Neeritter), doorsnedepasser: dōrsnējpɛsǝr (Neeritter) Dubbele krompasser met S-vormige benen. Wanneer het scharnier in het midden van de S-vormige benen is geplaatst, wordt deze passer vooral gebruikt voor het opmeten van uitwendige maten. Er bestaan ook uitvoeringen van de passer waarbij het scharnier aan het uiteinde van de S is aangebracht. Met dit type worden inwendige maten opgemeten. De gecombineerde krompasser bestaat uit een combinatie van de krompasser en de voetjespasser. Zie ook het lemma "voetjespasser" en afb. 83. [N 33, 252d; N 33, 252f; N 64, 80b] II-11
dubbele lijn dobbele lijn: dǫbǝl lin (Neeritter) Lijn die aan weerszijden aan het bit bevestigd is en tot aan de hand van de voerman dubbel is. Opgaven die niet specifiek naar een dubbele lijn verwezen (m.n. de woordtypes paardslijn, rijlijn, lijn, lijnt, lei, leis, leist, leidsel en guide), werden opgenomen onder het overkoepelende lemma Teugel. [N 13, 30 en 34] I-10
dubbele pik bikkel: bekǝl (Neeritter  [(voor stratenmakers)]  ) Houwwerktuig met korte steel en twee in een punt uitlopende armen. Zie ook afb. 14b. [N 30, 19b; monogr.] II-9