33278 |
erwt, algemeen |
erwt:
ērt (L321p Neeritter)
|
Pisum L. Hier de algemene benaming voor de erwt (enkelvoud), voorafgaand aan de benaming voor de akkererwt (lemma Kapucijner, Velderwt) en aan de andere erwtensoorten (tuinerwt, doperwt, peulerwt, enz.) die in de moestuin worden gekweekt en die derhalve in de aflevering over de moestuin ter sprake zullen komen. [N 27, 2b; JG 1a, 1b; L A1, 121; L 34, 94; Wi 8; monogr.; add. uit N P, 24]
I-5
|
33579 |
erwten- of bonenranken |
ranken:
reng (L321p Neeritter)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
19390 |
etagère |
etagère:
etagère (L321p Neeritter)
|
Tafel of kastje om kostbare voorwerpen op uit te stallen (stagère, siertafel) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20855 |
eten (ww.) |
eten:
aite (L321p Neeritter, ...
L321p Neeritter)
|
eten [DC 35 (1963)], [DC 37 (1964)]
III-2-3
|
19519 |
etensketeltje |
henkelmann (d.):
inkeman (L321p Neeritter)
|
tweelingpannetje (voor soep en aardappelen) om eten naar arbeiders in het veld te brengen (hinkelman) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18047 |
etter |
materie:
metērie (L321p Neeritter)
|
etter [SGV (1914)]
III-1-2
|
26033 |
euziestaart |
overstaart:
ø̄vǝrstɛrt (L321p Neeritter)
|
Het schuine balkje dat aan de buitenkant onder tegen de oorbomen is bevestigd. Zie ook afb. 18. [N O, 44j]
II-3
|
32843 |
evenaar, tweespanszwenghout |
dobbele schei:
dǫbǝl šɛi̯ (L321p Neeritter),
dobbele trekschei:
dǫbǝl [trekschei] (L321p Neeritter),
trekschei met verstek:
[trekschei] męt ˲vǝrstɛk (L321p Neeritter),
warshout:
wē̜rshǫu̯t (L321p Neeritter)
|
De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.]
I-2
|
32978 |
evene |
evie:
ēvǝ (L321p Neeritter)
|
Avena strigosa Schreber. Schrale haver, lichte soort haver, waarvan de korrels niet zo groot worden als die van de Avena sativa L. (zie het lemma ''haver'', 1.2.5) en waarvan de teelt al in de vijftiger jaren in Limburg verdwenen was. In het eerste lid van de samenstelling ossehaver ligt het bijbegrip van iets van een mindere kwaliteit besloten; het staat dan ook tegenover paardehaver: de gewone haver. Zie voor de fonetische documentatie van het woord [haver] het lemma ''haver'' (1.2.5). Zie afbeelding 1, c. [JG 1a, 1b; L 35, 102; monogr.; add. uit A 2, 31]
I-4
|
26174 |
evenwichtig |
gelijk:
gǝlīk (L321p Neeritter)
|
Gelijk van gewicht, van dracht, gezegd van de twee helften van een roede. [N O, 7r]
II-3
|