e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaarten (ww.) kaarten: ka:rtə (Neeroeteren, ... ), /  kaarte (Neeroeteren), kaarten (Neeroeteren, ... ) / [SND (2006)] || kaarten [RND], [SND (2006)] || kaartspelen [SND (2006)] III-3-2
kaas kaas: kîês (Neeroeteren), Loat dich di-jne kiês mè neet pakke: Laat je maar niet afpakken wat van of voor je is  kiês (Neeroeteren) kaas [RND] III-2-3
kaasjeskruid kaasbloem: kisblǫmǝ (Neeroeteren) Malva L. Een vrij algemeen voorkomende struikachtige plant met langgesteelde bladeren, bloemen in groepen van twee of meer in de bladoksels en vruchtjes in de vorm van een plat kaasje. Het grote kaasjeskruid (Malva sylvestris L.), dat veel in bermen voorkomt, wordt tot meer dan 1 meter hoog en heeft roze of lichtpaarse bloemen en een ruwbehaarde stengel. Het kleine kaasjeskruid (Malva neglecta Wallr.), dat 40 cm groot wordt, komt meestal liggend voor bij boerderijen en aan wegranden en heeft rozerode, soms ook witte bloemen. De bloei duurt van juni tot september. [A 52, 10a en 10b; monogr.] I-5
kaatsen kaatsen: met den bal  kaatse (Neeroeteren), prikken  kaatsen (Neeroeteren), spel van meisjes met de bal  kaatsen (Neeroeteren), wordt uitgesproken als in het goed Nederlands (met den bal kaatsen)  kaatsen (Neeroeteren), met de prikkebal spelen: mɛtə prikəbâl tə spi.ələ (Neeroeteren), prikken: prikə (Neeroeteren) kaatsen [RND] || Kent u het werkwoord kaatsen (met de bal)? [ZND 41 (1943)] III-3-2
kabouter alvermannetje: aoevermenneke (Neeroeteren), avelmannetje: [sic]  auvelmennekes (Neeroeteren), kabouter: ein kabouter (Neeroeteren), eine kabouter (Neeroeteren) Een kabouter (klein mannetje uit de sprookjes). [ZND 27 (1938)] || Kabouter. [ZND 01 (1922)] III-3-3
kachel, stoof stoof: stoaf (Neeroeteren), stōͅf (Neeroeteren, ... ), stuof (Neeroeteren, ... ), vuur: vēr (Neeroeteren), Ze zat de koffiepot oppet veer  veer (Neeroeteren) kachel || kachel, stoof [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)], [ZND 22 (1936)] III-2-1
kachelpijp stoofpijp: stoafpi-jp (Neeroeteren) tube III-2-1
kachelzwartsel potlood: pǫtlūt (Neeroeteren) In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor de verschillende middelen die worden gebruikt om kachels zwart en glanzend te maken. Met potlood, grafiet in poedervorm, kunnen kachels glimmend worden opgepoetst. Kachelpoets en zebrakachelglans zijn poetsmiddelen om kachels mee op te wrijven en te laten glanzen. De steenpek (P 219) was volgens de invuller een soort steenkool die op het verwarmde ijzer gesmeerd werd om dit zwart te maken. [N 33, 313; N 7, 41b; L 5, 60b; monogr.] II-11
kaf kaf: kāf (Neeroeteren) In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31] I-4
kakelen kakelen: kakelen (Neeroeteren), kākǝlǝ (Neeroeteren), kākǝlǝn (Neeroeteren), schateren: šātǝrǝn (Neeroeteren), zingen: zęŋǝn (Neeroeteren) Geluid voortbrengen, gezegd van een kip. Dit lemma is onderverdeeld in geluiden die de kip maakt: (1) voordat ze een ei gaat leggen; (2) nadat ze een ei gelegd heeft. [N 19, 46; L 34, 12; L 34, 13; Vld.; N 18, add.; monogr.] I-12