e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
landrol wel: wɛl (Neeroeteren) De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.] I-2
landstreek streek: streek (Neeroeteren) landstreek, gebied dat door bijv. tradities, landschap, taal enz een zekere eenheid vormt [contrei, streek, strom] [N 81 (1980)] III-4-4
lang leven lang leven: znd 30, 15;  lang lêven (Neeroeteren), lank leeven (Neeroeteren) lang leven [ZND 30 (1939)] III-2-2
lang ruw haar rond buik en uier winterhaar: węntjǝrhōr (Neeroeteren) Eerste haar dat een veulen verliest. [N 8, 23] I-9
lang schortlint binder: binjer (Neeroeteren), snoer: sneer (Neeroeteren) linten, lange ~ of banden waarmee een voorschoot om het middel wordt geknoopt [binders] [N 24 (1964)] III-1-3
langbenig paard klippel: klɛpǝl (Neeroeteren) [N 8, 20 en 62i] I-9
lange broek lange boks: hè hèt ein lang boks (Neeroeteren), lang bóks (Neeroeteren), lāŋ boks (Neeroeteren) een lange broek [N 59 (1973)] || lange broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)] || pantalon, lange broek [N 23 (1964)] III-1-3
lange grijze kous slachterkous: slechterkous (Neeroeteren) kousen, lange grijze ~ die door slagers (beenhouwers) over de broekspijpen worden gedragen [beenhouwerskousen] [N 24 (1964)] III-1-3
lange kleurige herenkous hoos: hoeze (Neeroeteren) mannenkousen, lange kleurige ~ (vero) [hooze] [N 24 (1964)] III-1-3
lange neus kuif: kouf (Neeroeteren), lange neus: lang naas (Neeroeteren, ... ) een lange neus [ZND 39 (1942)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk, koker, kuit, gevel). [N 106 (2001)] III-1-1