e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
liniaal regel: eine riegel (Neeroeteren), eine règel (Neeroeteren), enne rëgel (Neeroeteren) Een liniaal (om rechte lijnen te trekken). [ZND 30 (1939)] III-3-1
linkerkant van het paard binnenkant: bęnǝkant (Neeroeteren) Kant waar de voerman het paard leidt. [N 8, 9 en 10] I-9
links, linkshandig links: lengs (Neeroeteren), lènks (Neeroeteren), lénks (Neeroeteren) iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: hij is... [ZND 37 (1941)] III-1-2
linkshandig persoon linkse klauw: eine lijnkse klauw (Neeroeteren), linkse, een -: eine lénkse (Neeroeteren), ijne lènkse (Neeroeteren), ne lengse (Neeroeteren) iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: het is een ... [ZND 37 (1941)] III-1-2
linnen, linnengoed lijnen: linǝn (Neeroeteren), lijwaad: livǝt (Neeroeteren), (mv)  livǝtž (Neeroeteren), lijwand: livǝnt (Neeroeteren), livǝntj (Neeroeteren), lęjvǝnt (Neeroeteren) Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.] II-7
lip lip: lep (Neeroeteren), lip (Neeroeteren, ... ), lippen (Neeroeteren, ... ), løp (Neeroeteren) lip [RND], [ZND 01 (1922)], [ZND m] || rode lippen [ZND 30 (1939)] || Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1
lip van een hoefijzer lip: le.p (Neeroeteren) Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.] II-11
lis (alg.) lis: lesch (Neeroeteren), lesschen (Neeroeteren), lisch (Neeroeteren), lèsch (Neeroeteren) lis [ZND 29 (1938)] || soorten lis [ZND 29 (1938)] III-4-3
litteken lijnteken: lienteike (Neeroeteren), lieëntijken (Neeroeteren), linteͅikə (Neeroeteren), litteken: lieteiken (Neeroeteren), litteiken (Neeroeteren, ... ), littejken (Neeroeteren) Als een wond of zweer is genezen, blijt de plaats ervan meestal zichtbaar. die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [ZND 49 (1958)] || een litteken [ZND 37 (1941)] || litteken [ZND 01 (1922)] III-1-2
loeien van de koe in het algemeen kuimen: kīmǝ (Neeroeteren) [N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.] I-11