e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
loeren loeren: lo:ərə (Neeroeteren) kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)] III-1-1
lof lof: tloͅf (Neeroeteren), ət loͅf (Neeroeteren) het lof [RND] III-3-3
lolly lekstek: l‧ɛkstɛk (Neeroeteren) snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)] III-2-3
lomp paard karhengst: karheŋst (Neeroeteren) [JG 1a; N 8, 62h] I-9
long long: lōng (Neeroeteren) long [ZND 01 (1922)] III-1-1
lood lood: lȳt (Neeroeteren) De algemene benaming voor het zachte, blauwachtig witte metaal dat door de loodgieter wordt gebruikt. In plaatvorm vormt het de basis voor onder meer loketten, vorstlood en voetlood en als buis werd het vroeger veel toegepast bij de aanleg van waterleidingen. Zie ook de lemmata "loketten", "loketlood" en "voetlood" in Wld ii.9, pag. 178. [N 64, 102a-e; monogr.] II-11
loodgieter gootwerker: guǝtwęrkǝr (Neeroeteren), loodgieter: lūt˲gētǝr (Neeroeteren), lūǝt˲gētǝr (Neeroeteren), plombeerder: plǫmbērdǝr (Neeroeteren  [(maakt en herstelt loden buizen)]  ) Ambachtsman die vroeger vooral zink en blik bewerkte, loden buizen maakte en herstelde, dakgoten en regenpijpen plaatste en repareerde en, zo blijkt uit de antwoorden van de zegslieden, soms ook waterpompen aanlegde. Tegenwoordig installeert en repareert hij vooral sanitaire installaties en verwarmingstoestellen. Zie ook het lemma "zinkbewerker". Het woord pompenmaker werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt als benaming voor een koperslager. Zie ook het lemma "koperslager". [N 64, 161a; L 34, 17a-b; monogr.] II-11
loof loof: luîf (Neeroeteren) loof, lover III-4-3
looi looi: lūj (Neeroeteren) Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m] II-10
looien looien: lūjǝ (Neeroeteren) Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.] II-10