e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
poken keuteren: kiêtere (Neeroeteren, ... ), kītərə (Neeroeteren), oprakelen: oproakele (Neeroeteren, ... ), rakelen: raokele (Neeroeteren), raokelen (Neeroeteren, ... ), roakele (Neeroeteren), roakelen (Neeroeteren, ... ), rōkələ (Neeroeteren) in de kachel poken [ZND 40 (1942)] || keuteren || Met een pook in de kachel of het vuur porren (poken, peuteren, rakelen, koteren) [N 79 (1979)] || oppoken || oppoken b.v. vuur || poken bijv. in vuur || vuur oppoken III-2-1
politie gendarmen (<fr.): de gendermen hebben hem aangehauwen (Neeroeteren), police (fr.): de police hedt hem aamgehouwen (Neeroeteren) De politie heeft hem aangehouden. [ZND 33 (1940)] III-3-1
politieagent bode: boaj. (Neeroeteren), boy (Neeroeteren), gendarme (fr.): sjenderm (Neeroeteren), politieagent: polietieagent (Neeroeteren), veldwachter: veldwachter (Neeroeteren) Hoe heet &lt;&lt; een politieagent &gt;&gt; ? [ZND 40 (1942)] || Politieagent. [ZND 05 (1924)] III-3-1
pollepel potlepel: poͅtlīpəl (Neeroeteren, ... ), Mân, dèè kèrel hauw han es polliêpel(s) zuu gruut  pötliêpel (Neeroeteren) Het holle gedeelte van een lepel waarin het eten wordt opgeschept (lepel, holte) [N 79 (1979)] || pollepel [ZND 04 (1924)] III-2-1
pols pols: pols (Neeroeteren, ... ) Een pols: plaats boven het handgewricht [N 106 (2001)] || pols [N 10b (1961)] III-1-1
polsmof mof: mof (Neeroeteren), mofə-mefkə (Neeroeteren), mōf (Neeroeteren), muffen (Neeroeteren) een polsmof - korte, gebreide stukken, die over de voorarm worden aangetrokken tegen de koude [ZND 34 (1940)] || polsmof, kort gebreid kledingstuk ter verwarming van pols en hand [sjtoek, polsmof, handmufke, armmufke, molleke, moefke] [N 23 (1964)] III-1-3
pommelee, appelschimmel (een) geappelde: gapǝljdjǝ (Neeroeteren), (een) gespikkelde: gǝspekǝljdjǝ (Neeroeteren), appelschimmel: apǝlšemǝl (Neeroeteren), geplekt: gǝplękt (Neeroeteren), pommelee: pǫmǝlē (Neeroeteren) Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e] I-9
pompen, vermaken pompen: pompǝ (Neeroeteren) Vermaken van kleding. Aangeven van aan te brengen veranderingen in verband met niet goed passen (Meima I, pag. 6). [N 59, 190a; N 62, 21b; MW] II-7
pompoen pronkappel: mooi geblonken appel, waarmee men "brònke" kon.  brònkappel (Neeroeteren) pronkappel I-7
ponjaard ponjaard (<fr.): pōnjār (Neeroeteren), pōnjerd (Neeroeteren) Ponjaard. [ZND 05 (1924)] III-3-1