e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
seksen sekken: sɛkǝ (Neeroeteren) Bij kuikentjes de haantjes van de hennetjes afzonderen en ze vervolgens doden. Haantjes zijn er minder nodig en het is onvoordelig om die lang eten te blijven geven. [N 19, 58; JG 1a, 1b] I-12
selderij selderie: seͅldərii̯ (Neeroeteren) [Goossens 1b (1960)] I-7
sering lilas (fr.): [uitspraak zonder s. HB]  lilas (Neeroeteren, ... ), Komt voor in WLD III, Flora; daar ontbreekt het ZND materiaal; aan ZND 02 is hier toegevoed het materiaal van ZND 15 (1930), 022  lilaas (Neeroeteren), meibloem: -  meibloem (Neeroeteren, ... ), Komt voor in WLD III, Flora; daar ontbreekt het ZND materiaal; aan ZND 02 is hier toegevoed het materiaal van ZND 15 (1930), 022  meibloom (Neeroeteren) sering || Syringa vulgaris, Fr. Lilas [ZND 02 (1923)] I-7, III-4-3
servies servies: servies (Neeroeteren), sərvī.s (Neeroeteren), Hiêrt dèè uich bi-j het servi-js: hoort die ook bij het gezelschap  servi-js (Neeroeteren) Bij elkaar horend vaatwerk voor eten en drinken (servies, gleiswerk, breekwerk) [N 79 (1979)] || servies III-2-1
servituut ingat: door de opening van een haag  ein iegaat (Neeroeteren), invaart: ook opvaart  ein invaart (Neeroeteren), servitudeweg: enne servetudewêg (Neeroeteren), servituutsweg: weg over eigendom van een ander persoon  cervetieëtsweèg (Neeroeteren) Hoe heet een weg, die vanaf de straat toegang geeft tot een akker, die anders niet zou te bereiken zijn? [ZND 37 (1941)] III-3-1
sierkleedje, antimakassar kleedje: kleͅi̯tjə (Neeroeteren), tapijtje: tapijtje (Neeroeteren) Gehaakt kleedje of lapje over de rugleuning van stoel of canapé (lapje, kleedje) [N 79 (1979)] III-2-1
sierlijke omslagdoek franjeldoek: fran̂əldók (Neeroeteren) omslagdoek, sierlijke ~ met franjes, thans nog wel in gebruik als kapstok- of tafelkleedje [draadjesneusdoek, fraanjeldook] [N 23 (1964)] III-1-3
sigaar sigaar: segaar (Neeroeteren), sigaar (Neeroeteren) het rolletje tabak, bestaande uit binnengoed, omblad en dekkertje (bedoeld wordt de sigaar) [N 58 (1973)] || sigaar [ZND 32 (1939)] III-2-3
sigarenpijpje sigarenpijpje: səg‧ārəp‧īpkə (Neeroeteren) sigaarhouder; Hoe noemt U: Pijpje waarin men een gedeeltelijk opgerookte sigaar steekt om hem helemaal op te kunnen roken (spit) [N 80 (1980)] III-2-3
sijs sijsje: sijske (Neeroeteren) sijs [ZND m] III-4-1