e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
strijkijzer boutje: Het heeft te maken met bout Löt er op dat beitsje neet te heit weerd  beitsje (Neeroeteren), strijkijzer: striekiezer (Neeroeteren), strī.kīzər (Neeroeteren) strijkijzer || Werktuig om linnengoed mee te strijken (strijkijzer, ijzer, strijkbout) [N 79 (1979)] III-2-1
strijkplank wetlat: wętlat (Neeroeteren) Een aan de heulbank vastgemaakt plankje waarop de boren en messen worden vastgezet, wanneer ze geslepen dienen te worden. [N 97, 14c; A 29a, 5c] II-12
stro strooi: strűi̯ (Neeroeteren) Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83] I-4
stroef sleeuw: snīətán (Neeroeteren) Stroef, gezegd van de tanden (b.v. na het eten van een zure appel) [N 10B (zj)] III-2-3
strohalm schob stro: šop strō (Neeroeteren) In dit lemma staan de opgaven bijeen die uitdrukkelijk op de gedroogde halm slaan en voor zover deze afwijken van het algemene woord voor halm in het vorige lemma. Zie de toelichting bij het vorige lemma. Zie echter vooral de lemma''s 6.1.24 - 6.1.27 over stro. [N P, 4b; L 25, 15; monogr.; add. uit JG 1a, 1b; S 12; Wi 13] I-4
strompelend lopen bij het aantrekken strobbelen: strobǝlǝ (Neeroeteren) [N 8, 62k, 73, 79 en 80] I-9
strontje wegeschijter: wègeschieter (Neeroeteren) hoe heet het zweertje dat soms op het onderste ooglid komt (fr. orgelet) ? [ZND 16 (1934)] III-1-2
strooien strouwen: strǭu̯ǝ (Neeroeteren) Hooi of stro onder het vee spreiden. [S 36; L 7, 61b; R(s] I-11
strooien hoed strooien hoed: stroejen hoot (Neeroeteren) hoed, strooien ~ [N 25 (1964)] III-1-3
strooisel in de potstal bladerstrouwsel: blai̯ǝrstrōu̯tsǝl (Neeroeteren), dennennaalden: dɛnǝnāldǝn (Neeroeteren), dɛnǝnāljǝn (Neeroeteren), dennenstrouwsel: dɛnǝstrōu̯tsǝl (Neeroeteren), heggenstrouwsel: hɛgǝnstrou̯tsǝl (Neeroeteren), hei: hei (Neeroeteren), hęi̯ (Neeroeteren), lappen: lapǝ (Neeroeteren), lɛp (Neeroeteren), loof: lef (Neeroeteren), lover: lou̯i̯vǝr (Neeroeteren), naalden: nōi̯ljǝ (Neeroeteren), stro/strouw: stro/strouw (Neeroeteren), strooi: strui̯ (Neeroeteren), strouwsel: strou̯tsǝl (Neeroeteren) Een potstal is een ouderwetse stal met als belangrijkste functie het winnen van mest (zie ook het lemma ''potstal'' in wld I.6 blz. 31-32). Over de mest heen werd strooisel gespreid, zodat de koeien steeds hoger kwamen te staan en de stal vol mest raakte. Als strooisel werd van alles gebruikt: in de zon gedroogde graszoden, dennennaalden, stro, gedroogde bladeren, heiplaggen, turf(molm), zaagmeel. [N 11, 13a; N 11, 13b; N 11, 13c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-11