e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

Gevonden: 3933
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bontmantel pelsmantel: pəlsmāntəl (Neeroeteren) bontmantel [N 23 (1964)] III-1-3
boodschappenmand commissiekalbas: kǝmesikǝlbas (Neeroeteren), kalbas: kǝlbas (Neeroeteren), korfje: kø̜rfkǝ (Neeroeteren) Hengselmand waarmee de boodschappen worden gedaan. [N 20, 50; N 40, 111; N 40, 113; N 40, add.; monogr.] II-12
boog boog: bo.ch (Neeroeteren), boag (Neeroeteren), boeg (Neeroeteren), boͅ.ch (Neeroeteren), ene bohch (Neeroeteren), beegske  bōͅg (Neeroeteren), flitsboog: flitsbaog (Neeroeteren) boog [GTRP (1980-1995)], [RND] || Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)] III-3-2
boog add. kruisboog: kriesbôg (Neeroeteren) Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)] III-3-2
boogschuttersgilde schutten (mv.): de schêtten (Neeroeteren), schette (Neeroeteren), schutterij: schètterie (Neeroeteren) Een gilde. [ZND 35 (1941)] III-3-2
boom (alg.) boom: bou̯m (Neeroeteren), buim (Neeroeteren) boom [RND] III-4-3
boomgaard bongerd: bongerd (Neeroeteren), boŋərt (Neeroeteren), bōngerd (Neeroeteren), fruitwei: freitwei (Neeroeteren), freͅi̯t[wei} (Neeroeteren) boomgaard [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)] I-7
boomklever boomlopertje: buimleiperke (Neeroeteren) boomklevertje III-4-1
boomstronk poest: pûst (Neeroeteren) boomstronk III-4-3
boomwagen huts: hets (Neeroeteren) Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.] I-13