e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

Gevonden: 3933
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de gaffel toezetten de poort opzetten: [sic]  de port opzetten (Neeroeteren) Worden de voorste kegels niet dichter bij elkaar geplaatst? Hoe noemt men dat? [ZND 36 (1941)] III-3-2
de grond vasttreden, aanstampen trampelen: tra.mpǝlǝ (Neeroeteren) In de moestuin of op een klein perceeltje kan men - wanneer men niet over een hand- of tuinrol beschikt - de bewerkte grond platkloppen met de spade, de schoep of een plet-plank ofwel vasttreden met de voeten, waarbij dan vaak plankjes onder de klompen worden gebonden. Voor de dialectvarianten van het woord(deel) ''treden'' zij verwezen naar het lemma ''het land aftreden''. [JG 1a + 1b + 1d; N P, 20 add.; monogr.] I-2
de heg knippen (de) heg scheren: heͅq šēͅrə (Neeroeteren), scheren: schèren (Neeroeteren) De heg knippen (knippen, scheren, vegen) [N 79 (1979)] III-2-1
de kaarten schudden schieten: de kaarten goot sjeete (Neeroeteren), of sj?  de kaarten good scheten (Neeroeteren, ... ), scheeten (Neeroeteren), sj?  de kaarten goot sheeten (Neeroeteren) Hoe heet het dooreenmengen van speelkaarten? Vertaal: De kaarten goed ... [ZND 36 (1941)] III-3-2
de kelder uitgraven (de) kelder uitschachten: kęldǝr utšaxtǝ (Neeroeteren) De kelderruimte van het bouwwerk met behulp van de steekschop uitgraven. [N 30, 25b; monogr.] II-9
de laatste voor ploegen (de voor) uitploegen: ūt[ploegen] (Neeroeteren) De laatste voor van het grote middendeel van een akker die men ploegde, kan op twee manieren worden afgewerkt. Als men een greppel wil laten ontstaan in verband met de waterafvoer (op lage gronden), dan ploegt men de laatste voor iets dieper dan de overige. Wil men daarentegen geen greppel overhouden, dan ploegt men de laatste voor ondiep uit en sleept men ze vervolgens dicht. De termen die in dit lemma onder A. zijn vermeld, werden opgegeven n.a.v. de vraag naar "de diepe middenvoor afwerken". Sommige ervan lijken ook bruikbaar voor het ploegen van de laatste voor in het algemeen. De onder B. opgenomen termen betreffen het ploegen van de laatste voor aan de zijkant(en). [N 11, 62; N 11A, 119e + 121e; div.; monogr.] I-1
de merrie dekken dekken: dękǝ (Neeroeteren) Zie afbeelding 11. [JG 1a, 1b; N 8, 43a en 43b] I-9
de merrie is niet drachtig niet vol: nēt ˲vǫl (Neeroeteren) [N 8, 48 en 49] I-9
de middag luiden middag luiden: het loeidt middig (Neeroeteren), het loejt middig (Neeroeteren) De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)] III-3-3
de plank missen plankmis gooien: hè goeeit plank mis (Neeroeteren), plank mis goëën (Neeroeteren), plankmis goeien (Neeroeteren) In vele streken moet de kegelbal een in de grond bevestigde plank raken, wanneer de speler hem wegslingert; wat wordt er gezegd wanneer de speler de plank mist (b.v. de bal er over heen werpt)? [ZND 36 (1941)] III-3-2