e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

Gevonden: 3933
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de was spoelen spoelen: spēlə (Neeroeteren), spélen (Neeroeteren) Zeep verwijderen uit kledingstukken door ze heen en weer te bewegen in een vloeistof (spoelen, plodderen) [N 79 (1979)] III-2-1
de was wringen wringen: vreͅŋə (Neeroeteren), vrèngen (Neeroeteren) Het water uit wasgoed drijven (wringen) [N 79 (1979)] III-2-1
de zeug naar de beer brengen drijven: dri.vǝ (Neeroeteren) De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.] I-12
deeg deeg: deig (Neeroeteren), Eme(s) èè keekske bakke van dezelfden deîg: iemand met de zelfde munt terugbetalen  deîg (Neeroeteren) deeg || zij kneedt het deeg [ZND 22 (1936)] III-2-3
deeg kneden kneden: knējǝ (Neeroeteren) Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41] II-1
definitieve band reep: ręjp (Neeroeteren) De van ijzer gemaakte band die na het verwijderen van de sluitbanden om het vat of de kuip wordt gelegd. Al naar gelang van de plaats waar de band zich op het vat bevindt, onderscheidt men kopbanden, halsbanden en buikbanden. Zie ook deze lemmata. [A 19, 1a-c; L 34, 53; monogr.] II-12
deken deken: diêken (Neeroeteren), dīkə (Neeroeteren), Viêr hère verjoaerdaag hauwe ze hèèr ein ölletrikse diêke gekocht  diêke (Neeroeteren) deken || Rechthoekig vaak wollen kleed boven het laken op het bed dat dient als beschutting tegen de kou (sargie, deken) [N 79 (1979)] III-2-1
dekken dekken: dękǝ (Neeroeteren), remmelen: remmele (Neeroeteren), springen: spręŋǝ (Neeroeteren), sprɛŋǝ (Neeroeteren) Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b] || paren, bespringen I-11, I-12, III-4-2
deksel dek: dēk (Neeroeteren), dĕk (Neeroeteren), dèk (Neeroeteren), dék (Neeroeteren, ... ), deksel: dēksəl (Neeroeteren), dèksel (Neeroeteren, ... ), dèksəl (Neeroeteren), lid: Ich krèèg het liêd op mi-jn naas: ikwas de dupe(omdat ik veel te veel wilde)  liêd (Neeroeteren) deksel [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)] III-2-1
deksel van de metalen gierton dek: dęk (Neeroeteren) De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.] I-1