e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

Gevonden: 3933
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drinkbak voor de koeien trog: trux (Neeroeteren), truǝx (Neeroeteren) Uit een aantal benamingen wordt niet duidelijk om welke soort van drinkbak het gaat: los of vast, ouderwets of modern. Andere benamingen geven aan uit welk materiaal de bak vervaardigd is. [L 38, 33; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10] I-6
drinken drinken: dreͅŋkən (Neeroeteren), drênken (Neeroeteren), lessen: l‧eͅsə (Neeroeteren) drinken [ZND m] || drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)] III-2-3
drinkglas glas: glaas (Neeroeteren, ... ), glās (Neeroeteren, ... ), pint: pent (Neeroeteren) drinkglas [RND] || glas [ZND 35 (1941)] III-2-1
drinkglas met voet kappertje: Vèè bestöldzjen òs èè kepperke ruje wi-jn bi-j het ète  kepperke (Neeroeteren), roemertje: Vèè bestöldzjen òs allebei èè riêmerke ruje wi-jn  riêmerke (Neeroeteren) klein glas, al dan niet op voet, met als inhoud kwart liter || roemertje III-2-1
droesem bezinksel: bəzeͅ.ŋksəl (Neeroeteren), dras: dras (Neeroeteren), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  dras (Neeroeteren) droesem [ZND 23 (1937)] || droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)] III-2-3
dronkaard zatlap: zaatlap (Neeroeteren), zā.tl‧ap (Neeroeteren), zatte, een -: zā.jə (Neeroeteren), zuiplap: zoeplap (Neeroeteren), zū.əpl‧ap (Neeroeteren) dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)] III-2-3
dronken zat: zaat (Neeroeteren), De zate (of zaje) kluut zag hiêl filosufisch: es ich zaat bön, zi-jt det ederein, en es ich dorst höb, zi-jt det neme(s) Zuu zaat wie èè knòn(of wi-j eine Zwitser) Zuu zaat es ein snep:(omdat een snip zigzaggend van de grond opvliegt) Neet te laat en neet te zaat Eine zaje patat: een dronkenlap  zaat (Neeroeteren), een verb. vorm van zaat  zaai (Neeroeteren) bedronken || dronken III-2-3
droog blijven droog blijven: drieg blieven (Neeroeteren) droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)] III-4-4
droog weer droog: drîêch (Neeroeteren) droog [RND] III-4-4
droogdoek, theedoek schotelvod: sjoëtelvod (Neeroeteren) Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)] III-2-1