19688 |
gieter |
gieter:
gētər (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
gieter [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
18053 |
gif |
vergif:
vergif (L368p Neeroeteren)
|
Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
22788 |
gilde |
compagnie (fr.):
companie (L368p Neeroeteren),
sociteit (<fr.):
sosjeseit (L368p Neeroeteren)
|
Een gilde. [ZND 35 (1941)]
III-3-2
|
17879 |
gispen, geselen |
geselen:
geiselen (L368p Neeroeteren)
|
Met een tak of zweep slaan (smikken, geselen, klatsen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
20949 |
gist |
gist:
ges (L368p Neeroeteren),
gęs (L368p Neeroeteren)
|
Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2] || gist, dikwijls door brouwerijen geleverd (Fr. levure) [ZND 02 (1923)]
II-1, III-2-3
|
18687 |
glacé |
leren haas:
lēͅrə hāwsə (L368p Neeroeteren)
|
handschoenen van glanzend leer, glacés [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24987 |
glad, glijdend |
glad:
glaat (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
glāt (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren)
|
glad [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)]
III-4-4
|
19399 |
glasgordijn |
gordijn:
gardin (L368p Neeroeteren),
gerdien (L368p Neeroeteren)
|
Dun gordijn van gaas of andere fijne stof, dat vlak voor het raam hangt (gordijn, glasgordijn, vitrage) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19386 |
glazenkast |
buffetkast:
bəfeͅtkast (L368p Neeroeteren),
glazenkast:
glazekast (L368p Neeroeteren),
glazerenkast:
glāzərəkast (L368p Neeroeteren),
zilverkast:
zilverkast (L368p Neeroeteren)
|
Kast met opbouw, voor zilver- of glaswerk (buffet, zilverkast, glazenkast) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20556 |
glazig |
glazeren:
gl‧āzərə (L368p Neeroeteren),
glazig:
glazig (L368p Neeroeteren),
glā.zəx (L368p Neeroeteren),
verglaasd:
verglaasden (L368p Neeroeteren),
voos:
voëze hellen (L368p Neeroeteren)
|
aardappel die hard en doorschijnen is (glazen patat) [ZND 35 (1941)] || glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|