e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
halfhoge pet met opstaand bovenstuk lage klak: liege klak (Neeroeteren) pet met opstaand cylindervormig bovenstuk: het halfhoge model {afb} [lage zeje] [N 25 (1964)] III-1-3
halm, stengel van de graanplant spier: spē.r (Neeroeteren) De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.] I-4
hals hals: hals (Neeroeteren, ... ) hals [N 10b (1961)], [ZND 01 (1922)] III-1-1
halsgat nakgat: nakgāt (Neeroeteren) Uitsnijding voor de hals bij het colbert. [N 59, 97] II-7
halsketting ketting: ’n gouwe kètting (Neeroeteren) een gouden ketting [ZND 01 (1922)] III-1-3
halve maan, eerste kwartier eerste kwartier: eerste keteer (Neeroeteren) schijngestalte van de maan: eerste kwartier, halve maan [wassende maan, wassenaar] [N 81 (1980)] III-4-4
halve maan, laatste kwartier laatste kwartier: leste keteer (Neeroeteren) schijngestalte van de maan: laatste kwartier [afnemende, donkere maan] [N 81 (1980)] III-4-4
ham, hesp schonk: sjònk (Neeroeteren), šo.ŋk (Neeroeteren), verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) (a+b)  sjonk (Neeroeteren), šoͅu̯nk (Neeroeteren) ham [Goossens 1b (1960)] || hesp [ZND 24 (1937)] III-2-3
hamermolen hamermolen: hāmǝr[molen] (Neeroeteren) In het algemeen elektrisch aangedreven molen om graan e.d. fijn te slaan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [Jan 249; Coe 227; Grof 300; N O, 32j; N D, add.] II-3
hand hand: hand (Neeroeteren), hant (Neeroeteren) hand [ZND 01 (1922)], [ZND m] III-1-1